Den Gulden Winckel. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen merkwaardig boekLukas Rabesam, door Rudolf Hans Bartsch. - (Leipzig, L. Staackmann 1918)Ga naar voetnoot*).Het laatste boek van den schrijver van ‘Schwammerl’ en ‘Vom sterbenden Rokoto’, laatste, laten we hopen in den zin van ‘latest’, niet van ‘last’. Zóó schrijven wij, Hollanders, ze niet. Zóó kunnen we 't niet, zóó fijn en gevoelig, toch zonder eenige sentimentaliteit en met zoo'n kinderlijke innigheid. Dit wil geen blaam zijn op onze eigen litéraire voortbrengselen; 't is eenvoudig een zóó-zijn der dingen. En de reden daarvan is een onvermijdelijke: onze andere zielestructuur. Als motto voor zijn boek gebruikt Bartsch deze Evangeliewoorden: ‘Mein Reich ist nicht von dieser Welt’. En dat typeert het boek volkomen. Want 't is een boek voor eenzamen; voor hen en van hen, die zich in deze wereld nooit recht thuis voelen, dwazen, droomers, onpractische menschen, die in zich voortdurend een groot heimwee dragen. En Lukas Rabesam, ‘der ein liebes, altes Kind war’, hij is de zachte, oude man, die als een Heiland door 't leven gaat en om zich heeft verzameld als zijn jongeren, enkelen van hen, die hij | |
[pagina 180]
| |
‘Abendkinder’ noemt; van hen allen kan 't eigenlijk wel worden gezegd: ‘und doch war das sein ganzes, tiefstes Glück, dieses ewige Fragen und Sehnen’. Zóó zijn ze eigenlijk allen, de jongeren, die tot hem komen opdat hij hun den weg zal wijzen, niet omdat hij een sektenstichter is, maar omdat het is alsof ‘von ihm wehte die künftige Seelenruhe’. Het uiterlijk gebeuren in dit boek is de hoofdzaak niet; dat is in 't leven nooit 't voornaamste. Het is een boek van een gezond mysticisme, van een zuiver en vroom natuurgevoelen. Als in de zachte schemeruren Rabesam tot zijn volgelingen spreekt en hij doet het juist dàn ‘denn die Dämmerstunde habe ich mir bedungen’, dan zegt hij stil, als voor zich zelf alleen over God en de wereld, ‘Seine Bildersprache’, innige dingen; van 't dieper doordringen in 't eigen zielsgeheimenis spreekt hij, en van 't zwijgen, dat nader brengt dan woorden doen; want ‘die Sprache ist für Zwecke dieser Welt gemacht und nicht für das erlöste Jenseits’. En elders: ‘Dies Leben ist uns gegeben um die Sprache Gottes zu lernen und uns zu vertiefen in sein grosses Bilderbuch’. Aan zijn landgenoot, den dichter Rainer Marie Rilke en de eigenaardige mystiek van zijn Stundenbuch, doet Bartsch dikwijls denken, als hij op een kinderlijke en tegelijk verheven wijze spreekt over God. ‘Gott, das ist der schweigsamste Umgang, von dem ich weiss’. En elders: ‘Gott ist immer das Kind. Wer redet, hat Gott verloren. Gott ist die Ahnung, das Leid, die nachdenkliche Einsamkeit, Gott ist das ewig Verlassene’. Lukas Rabesam is de kinderlijke mensch, die de uitvindingen der moderne wetenschap niet afkeurt of ermee spot, maar zich daardoor in deze wereld wel steeds minder thuis gaat voelen. ‘Ein Flieger! Einer von den Bewunderten, die nie mehr, nie mehr etwas von der Sage des Karfreitags und vom Parsivalsehnen wissen mögen werden’. Hij zou een reïncarnatie van den Heiligen Franciscus hebben kunnen zijn om zijn liefde voor vogels en bloemen, wolken en winden. En om het antwoord, dat hij geeft op de vraag van de rijke, schoone Verene Magelon, wat godsdienst toch eigenlijk is: ‘Religion ist von jeher gewesen: Einsamkeit. Vor allem Einsamkeit um sich selber zu finden, und dann sich selber zu verschenken’. Der Abend war golden, weit und segnend. Die Frühlingserde duftete, die Weiden blühten andächtig, die Vögel schluchzsten, sanft rauschten die Wälder. Da sagte der alte Herr mit so milder Stimme, als redete Gottvater: ‘Sonnenuntergang. Es ist alles Erfüllung ...’ Der Sonnenaufgang macht grauen. Denn er bedeutet das Leben. Der Sonnenuntergang erlöst, denn er bedeutet: In Schönheit hinweg. Es ist das letzte Glück des einsam gewordenen. Ihr sollt Abendkinder genannt werden. Im Erleben des ewig Einfachen liegt das Gebet’. En dìt zij hun devies door 't leven heen: ‘Werdet Abendkinder. Werdet einsam. Ihr könnt Gott sein, in Euch selber’. De oorlog breekt uit, en als van de velen, die gingen, O'Brien, de vurige, heftige jongeman, wiens geluk bijna uitsluitend afhing van de liefde voor en van vrouwen, die den fijnen, slanken, krachtig gebouwden man bewonderden, als deze O'Brien na daden van geweldige dapperheid en ontzenuwend uithoudingsvermogen als een voor 't leven verminkte terugkomt en niets meer van God wil weten, dan komt Lukas Rabesam, die vooral met bizondere liefde tot alle vertwijfelden en ontredderden gaat, bij hem, dien hij ‘unser Glückskind’ noemt, en hij troost hem in zulke innige woorden vol eenvoud, zooals alleen een waarlijk vrome ziel dat vermag. ‘Was willst du mit zwei Beinen? Auf die Schneehöhe der Alpen steigen, um dort zu erleben, dass schweissriechende Menschen Karten spielen? Sieh durch dies dein Fenster, unersättlicher. Wie sie dort ferne und rein leuchten, die Berge Tirols, die du verteidigt hast. Reisst nicht die Dichtung der Sehnsucht an deinem Herzen? So ferne und blau und als Dichterwerk wird dir hinfort Welt und Leben sein. Der Jammer der Erfüllung wird dich seltener zerreissen und herunterdrücken, und du wirst wünschen, dichten, malen! Du wirst Zeit haben die Bildersprache Gottes zu lernen. Glücklicher du!’ En als Lukas hem verlaat en zijn hand een oogenblik laat rusten op O'Brien's voorhoofd, voelde deze ‘eine Zuversicht ohnemassen’. Maar Lukas, die oud en zwak geworden is, voelt hoe ook dit bezoek, zooals altijd wanneer hij zich zelven gaf, hem weer iets van kracht had ontnomen. Zoo tracht hij den een na den ander te brengen tot zelf-kennis en dus tot Godskennis en tot 't verstaan van het leven als een ‘Symbol Gottes’. ‘Denn Gott redet nicht anders denn in der Bildersprache’.
Dit is Lukas Rabesam. Dit is de schepping van den psychologischen dichter Bartsch, een werk van ontroerende innigheid, van kinderlijken eenvoud en van de diepte, die daarvan onafscheidelijk isGa naar voetnoot1).
TONY DE RIDDER. |
|