| |
Letterkundig leven uit de october-tijdschriften
Groot-Nederland.
Na het zwakke vorige gedeelte, begint in Justine Abbing's ‘Leven van een Denkende Vrouw’, wat teekening te komen; het is zeker een verdienste van de schrijfster, dat ze er in slaagt haar Marianne werkelijk als een ‘denkende vrouw’ aannemelijk te maken. Het gesprek met den schoolschen broer over Plato is wat lang, maar toch wel levend, en de pedante Evert wordt er niet zonder geest in getroefd.
Jan Strobbe's verhaal ‘De Hof’ - een kloostertuin waarop door speculanten geaasd wordt - begint met dit zinnetje, dat ter oefening zij aanbevolen aan allen die moeite hebben met de letter r: ‘De refter ronkte van 't driftig geraas der broeders’... F. Smit Kleine voert ons een Thee-salet binnen ten huize van de Douairière De l'Eauwé waar wij een saletjonker, een gravin, een baron, een generaal, een boulevardier, een dichteres, een Pierbewoner (van Scheveningen) en een professor hooren converseeren over den oorlog, de roulette, de Hel, Pierre Loti, Anatole France, le docteur Crôt (Dr. Krop) en nog veel meer.
J. Saks vangt een artikel over Multatuli en zijn ‘Vorstenschool’ aldus aan:
Hij is uit den tijd en begon langzamerhand in 't vergeetboek te geraken; nu wij ons zijn gaan herinneren, dat weldra een eeuw geleden Eduard Douwes Dekker geboren werd, wordt het ons duidelijker dan ooit hoe ver het sterfjaar van Multatuli reeds achter ons ligt. Gekocht worden zijn werken nog altijd en misschien nog gelezen; maar eigenlijke volgelingen heeft hij niet meer en geciteerd wordt hij zoo goed als nooit. Hij, die geen school voor zichzelven erkende, heeft opgehouden school te maken. Mocht hij nog invloed uitoefenen dan is het in lagere rangen van intellekt dan die den toon aangeven en in andere kringen van smaak dan die de mode volgen. Wie zijn figuur bespreekt zal het voornamelijk moeten hebben van de tijdelijk herleefde belangstelling eener oudere generatie, die al lezen kon toen hij, omstreeks het midden der jaren zeventig, ophield met schrijven en die in de litteratuur of de politiek al letterwijs was of zich waande, toen omstreeks zijn verscheiden in '87, de Nieuwe-Gids-beweging en het socialisme of radikalisme beslag legden op de belangstelling der ontwikkelde jeugd.
| |
De Gids.
Johan de Meester vervolgt zijn roman. A. van Collem publiceert Nieuwe Liederen der Gemeenschap, uit een bundel die van 't voorjaar verschijnen zal; ook Herman Lijsen draagt poëzie bij. Dr. H.T. Colenbrander geeft Studiën over de Nederlandsche Restauratie. Voorts brengt de aflev. twee litterair-wijsgeerige essays: één van Arthur van Schendel over Macbeth en één van Dirk Coster over Dostojevski, naar aanleiding van het boek van Serge Perski: La vie et l'oeuvre de Dostojevski. Men kan, meent Coster, zich in den vreemde al gauw tot specialiteit in de literatuur van zijn vaderland opwerken. Kropotkin bewees dit en de heer Perski geeft al geen gelukkiger voorbeeld.
Wij zijn zoozeer gewoon, ons te begeesteren met ‘de diepte van den Russischen mensch’, zoozeer zijn de ‘eindelooze mogelijkheden van de Russische ziel’ een internationale spreekwijze geworden, dat wij diepte en schemerende beloften verwachten bij iederen naam, die een Slavisch spellingkarakter toont. Ondertusschen zijn het sommige Russen zelf, die ons waarschuwen, niet te veel en te consequent te idealiseeren. ‘Niet het Rusland van Dostojevski en Tolstoy’, zegt Mereschkowski in zijn ‘Anmarsch des Pöbels’ is ‘het werkelijke Rusland; wat zij openbaren, is de droom van een Rusland dat wellicht eenmaal komen kan; het hedendaagsche Rusland echter, het is veeleer het Rusland van een Tchekov en een Gorki’. En dit Rusland inderdaad: het is veel gewoner, het nadert dichter aan den Europeeschen geest en maat....
Mochten wij de naïveteit hebben, nog te blijven gelooven, dat
| |
| |
in Rusland de gewone en vlakke menschelijkheid, de dieptelooze verstandelijke middelmatigheid niet even rijk vertegenwoordigd zou zijn als overal elders, dan is er dit speciaal-Russische boek om aan deze illusie een stoot toe te brengen. Om dit boek met één woord te karakteriseeren: het is het vlakke, zelfvoldane verstand dat over den grootsten schrijver ter wereld disserteert, dat zijn waanwijze woordje spreekt over de grootste en brandendste problemen van het menschelijk hart....
Coster doet dan uitkomen, dat wat de Westersche ziel van de Russische onderscheidt een graadverschil is, niet de aard maar de intensiteit der gevoelens. In Dostojevski herkende de 19de eeuw zichzelf en erkende zij tevens haar tragische schuld, saam te vatten in de beide woorden: hoogmoed en verstand.
Nooit heeft de natuurlijke mensch, in de grenzelooze begeerten van zijn Ik, begeerten naar grenzelooze wellust, macht en kennis, zich zoolang kunnen handhaven, zonder berouw, zonder tesamen te breken, als in de 19de eeuw. Het wilde menschelijke roofdier van vroeger eeuwen, dat zich zelf verslond door de hevigheid van zijn vraatzucht, of herboren werd tot iets beters, dat wilde roofdier was in de 19de eeuw een voorzichtig roofdier geworden, toegerust met poëzie en techniek. Duizend sluiers van poëtische droomen wierp het voor zich uit, duizend idealistische leugens smeedde het, opdat het niet herkend zou worden in zijn waren aard, door anderen niet en door zich zelve niet. Vooral door zichzelve niet! - Zulk een machtig weefsel van zelfbedrog hebben vroegere culturen zich nimmer kunnen scheppen....
Het conflict tusschen intellect en geweten, zooals zich dat steeds meer toespitste voor den modernen mensch, is in Dostojevski's werken tastbaar verbeeld.
| |
Vragen van den Dag.
Uit een artikel van Martin J. Premsela over een XIIIe eeuwsch ‘jongleur’ (leven en werken van den Parijschen dichter Rutebeuf) dit over jongleurs in 't algemeen:
De jongleur (van het latijn joculator d.i. speler), is een man, wiens beroep, in breedste beteekenis, erin bestaat, de menschen te vermaken. Het woord verschijnt in de taal omstreeks de 9e eeuw. Over den oorsprong dier ‘pretmakers’ is men het alweer niet eens. Volgens den een zijn zij de voortzetters der Germaansche barden, volgens den ander de opvolgers der latijnsche mimen. Gaston Paris meent, dat men in hen een speciale klasse van krijgslieden moet herkennen, die heldendichten maakten, - de Germaansche Scôps. Faral gelooft, dat hun voorzaten te Rome zijn te zoeken: zanger-dansers, uit Griekenland overgekomen, hadden zich in de 5e eeuw over Frankrijk verspreid, en weldra geheel Europa ‘veroverd’. De Kerk was hun zeer slecht genegen, wegens hun ongodsdienstigheid, hun ongematigde vroolijkheid, hun dansen en hun onzedelijke grappen. Weldra wordt hun aantal grooter: zij dringen zich in de godsdienstplechtigheden, waar zij de priesters helpen met de vertooning van mysteries en andere religieuze spelen. Hielden zij zich eerst op het voorplein en het portaal der kerken, langzamerhand dringen zij de heilige plaats zelf binnen, met het noodlottige gevolg, dat de dienst gestoord werd, en de jonge ‘clercs’, verlekkerd door het vroolijke leventje der spelers, het godsdienstig leven vaarwel zeiden en hen volgden. Dat waren de ‘clercs vagants’, die jolige, leutige vijanden der hooge waardigheidsbekleeders, welke zij beschimpten en beschuldigden van omkoopbaarheid. Maar hun armzalig bestaan leidde hen tot den bedelstaf, tot ontucht en kwaadaardigheid. Onder het patronaat van een Bacchus-achtigen, sensueclen en losbandigen god, Golias, trokken zij het land door en compromitteerden de Kerk door hun epicurische levensmoraal.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Bij een vollepagina-portret van Hélène Swarth, een krijtteekening van Rosa Spanjaard, worden door deze teekenares eenige bladzijden van warme waardeering aan onze groote dichteres gewijd ter gelegenheid van haar zestigsten verjaardag. Aardige trekjes uit Hélènes jeugd geven er relief aan.
J. Knoeff schrijft over de prentkunst van Reinier Nooms (1623 - pl.m. 1668), die, hoewel maar zelden groot, in zijn liefdevolle afbeeldingen van zeeën en plassen met de schilderachtige bodems dier dagen, toch een belangrijke bijdrage heeft gegeven tot een volledig beeld zijner eeuw. Van de verdere bijdragen noemen wij alleen: weer een fragment van Mr. Ritters doorwaaid proza over Noord-Holland (ditmaal over Hoorn), het vervolg van Elisabeth Zernike's roman, die blijft boeien, en een schets van Agnes Maas-van der Moer.
| |
De Nieuwe Gids.
Tot Hélène Swarth spreekt Hein Boeken:
Zingen, zingen, dàt is uw beroep.
Daar vooglen slechts in 't lieve lent-tij fluiten,
Maar nooit in sombren herfst hun klachten uiten
Om jongloos nest of arm berooide troep,
Als, scholend saam tot kwetterenden groep,
Ze uit heimwee tot de zuider-reis besluiten,
Hoor ik van u, heerscht Herfst in 't woud daarbuiten,
In 't hart daarbinnen, zangerigen roep,
Die toch niet is als 't koeren van de duiven,
Dat 't broeiïg woud met zoeten éénzank vult,
Als geen van lente's vleiertjes meer zingt.
'k Zie tooverbloei van lentsche meijen wuiven,
Wanneer mijn hoofd ge in rijke rhythmen hult
Met zang, waartoe u 't herfstlijk treuren dringt.
Kloos wijdt zijn Kroniek eveneens aan de dichteres. Al hare gedichten noemt hij ‘even voortreffelijk fraai’. Tot hen die met hun onrustigen geest dit eentonig vinden en liever in een dichteres verrassingen beleven, zegt Kloos:
Deze behooren tot hetzelfde slag van wel wat enge want alleen door het tijdelijke, het hedendaagsche, getroffen wordende menschen die ook af durven geven op de voor alle eeuwen hoogstaande antieke kunst, en die de studie van het Grieksch en Latijn dus maar liever zouden zien afgeschaft. Inderdaad, Hélène Swarth's kunst is klassiek.
Voor den verderen inhoud zie men de advertentie in dit nr. van D.G.W.
| |
De Hollandsche Revue
INHOUD: Frontespiece (Portret van M.J. Brusse). - Wereldgeschiedenis - Belangrijke Onderwerpen: Een spontane fysische Manifestatie; Een Foto-feest; Lucht-Fotografie; De Vogeltrek. - Karakterschets: Jan v. Essen. - Revue der Tijdschriften. - Het Boek van de Maand: ‘De kern van het Sociale Vraagstuk’, door Dr. Rudolf Steiner.
| |
Leven en Werken.
INHOUD: Uit Verwarde Jeugd, door Annie Salomons. - Verzen, door Van der Wal. - Reclasseering door Mr. N. Mulder. - Leven en Werken, door E.C. Knappert. - The Freelands; etc.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD: De ‘Pilgrim fathers’, door Dr. D. Plooy. - Frommel's Apologetiek, door Dr. W. Coenraad. - Oud-Hollandsche Zending in Suriname, door Dr. A.A. van Schelven. - Een legende van Njai Loco Kidoel, door Mr. C.W. Wormser. - Economische Kroniek, door Mr. P.A. Diepenhorst; etc.
| |
Eltheto.
INHOUD: Bereidheid, door A. Adriani. - De Groene Spiegel (Roman van Hugh Walpole), door K.P.C.A. Gramberg Jr. - De Eerste Zomerconferentie, door Keetje Verhoeven. - Op den Uitkijk: De Internationale School voor Wijsbegeerte, door K.H.M.; etc.
|
|