beoordeelt, dat is: het harmonische in hun zielsaanleg te voorschijn roept. Elke andere critiek is een min of meer vrijmoedig, veelal potsierlijk geliefhebber in den trant van een catalogizeering van meubelen, boeken of schilderijen.
Marcellus Emants, die in 1880 zijn studie over Turgenjew schreef, had in Prosper Mérimée, groot novellistisch en geleerd verteller van Colomba en Carmen, tusschen 1840 en 1850 een voorganger ontmoet. Mérimée werd in die dagen, toen François Buloz, de huisvriend en buurman van Mérimée's moeder, de Revue des Deux Mondes tot de hoogte van het litterair gezag - toenmaals in Parijs even wankelend als het politiek- - opwerkte, als Russisch taalkenner door Buloz met deze woorden ingeleid:
‘Russische taal en letteren zijn bijna geheel en al onbekend in Frankrijk; bevoegde vertalers en beoordeelaars ontbreken. Een schrijver, door werken bekend, die men nog lezen zal als de dikke romans dezer dagen vergeten zijn, maakt een gelukkige uitzondering; want het is wellicht niet bekend dat de auteur van Colomba aan het Russisch dezelfde ernstige aandacht wijdt, die hij de taal der Zigeuners toedroeg toen hij Carmen schreef’. Deze noot vergezelde de vertaling van Pouchkine's Pikovaï Dama (een novelle die de feuilleton-kolommen van het Alg. Handelsblad nog in de laatste Juli- en de eerste Augustusdagen van dit jaar heeft gecierd) en Mérimée gaf weldra door meerdere vertaalproeven naar Gogol blijk van zijn meesterschap. Ook door het schrijven van schetsen uit Russische geschiedenis en letteren. Wat hij over Turgenjew schreef, stelt dien grooten auteur in het juiste licht door een partner in de vertelkunst op hem geworpen, want dat Prosper Mérimée, even voor de inéénstorting van het Tweede Keizerrijk te Cannes overleden, gelijk Turgenjew behoorde tot de ‘grands conteurs’ weet ieder bewonderaar van Fransche letteren, reeds terstond na het lezen van Tamango en Matteo Falcone. Mérimée's critiek op Turgenjew is saam te vatten in de slotwoorden van zijn essay: ‘Il me semble que les qualités éminentes du talent de M. Tourguénef devraient lui assurer de grands succès au théâtre. Les erreurs que je me permets de relever chez le romancier, c'est-à-dire un peu trop de lenteur dans le développement de l'intrigue et l'exubérance des détails, disparaîtraient nécessairement à la scène, où l'auteur ne peut commenter ni les mouvements ni les discours de ses personnages’. - Brückner, ten aanzien van T.'s
betrekking tot Mevrouw Viardot-Garcia allesbehalve vrijgevig - hij noemt T. die de Russische lijfeigenschap bestreed, zelfs een lijfeigene van die beroemde zangeres - Brückner heeft in zijne Geschichte der russischen Litteratur (1905) T. gekenschetst als ‘der beste Landschafter unter den Russen unter denen diese Kunst sehr rar ist - sie haben ja nur Sinn für Menschen’. En de didactiek van den socioloog berekenend, komt hij tot deze slotsom: ‘Turgenjew ist kein unbequemer Mahner in der Art der Tolstoj und Dostojevsky, dafür ist er vollendeter Meister der Form, steht hoch über Tolstoj und Dostojevsky denen Forderungen der Form oft ganz unbekannt scheinen.
‘Er ist der Puschkin der russischen Prosa und vergebens beruft er sich auf Gogol als seinen Ahnen’. - Dergelijke uit de naturalistisch-critische school herkomstige oordeelvellingen treffen wij ook aan bij Marcellus Emants in 1880, en zijn critiek over Turgenjew stemt daarom met die van Else Bukowsky van 40 jaar later overeen en volmaakt die naar wijsgeerige zijde. Een bewijs van beider eerlijke critiek op éénzelfde object. Ik mag dan ook de onderstelling uiten dat, wanneer de vertaling uit het Russisch door Else Bukowsky dezelfde deugden bezit als haar litterair portret-aquarel in verband met ‘Vaders en Zonen’, haar werk tot het beste behoort dat de Wereld-Bibliotheek in de rubriek van voortreffelijke vertolkingen deed verschijnen. Het is, dunkt me, volkomen in de lijn van den sociaal-aristocraat Turgenjew, wanneer zijne vertolkster uit de dagen van Trotzky en Lenin neerschrijft: ‘Het is wel te begrijpen, dat er geen sympathie was tusschen Toergenjew, den man, die meer cosmopoliet was dan Rus; die niet hield van het Russische volk en de mooie Russische volksliederen grof en niet melodieus vond, en Dostojewsky. In weerwil van die geringe liefde voor het Russische volk schrijft Toergenjew in vele zijner werken over den Russischen moesjiek, maar Dostojewsky beweerde, dat hij dit alleen deed omdat het mode was. Hij noemde hem een poseur en Toergenjew van zijn kant vond Dostojewsky een slecht psycholoog en een onaangenaam mensch. ‘Toch schijnen zij met elkaar te hebben omgegaan en was Dostojewsky meermalen Toergenjew's gast op Spask’. -
In litteraire kringen van heden ziet een toeschouwer, ook buiten Rusland en ‘de Hel’ dingen gebeuren, waaraan het onbevangen oordeel part noch deel heeft. Dat was en is zoo en zal altijd in de fel hartstochtelijk bewogen werelden van religie, politiek en kunst zoo blijven. Doch wordt het miscrediet in litteraire critiek haast even snel zich op den hals gehaald als het crediet met slakkengang wordt verworven - geen hedendaagsch lezer schenkt zijn vertrouwen langer aan een beoordeelaar wiens machtsvertoon in omgekeerde reden staat tot zijn oprechtheid. En om van oprechtheid te doen blijken is een wijsgeerige methode noodig, die verklaart door vergelijking en begrijpen doet door een wijden blik op menschen en dingen. Een zoodanige methode als waarvan in 1880 Marcellus