Den Gulden Winckel. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
VariaSheridan's ‘School for Scandal’ in het Nederlandsch.THOMAS MOORE heeft ons met een menigte bijzonderheden omtrent de wording van het stuk bekend gemaakt. Uit de manuscripten die hij te zijner beschikking had, blijkt namelijk, dat de schrijver zijn blijspel uit de schetsen van twee geheel verschillende stukken heeft samengesteld en zoowel de hoofdgedachten als de karakters juister heeft opgevat en teruggegeven dan dit in de oorspronkelijke schetsen het geval was. Nu wordt het duidelijk hoe van den onbeduidenden Salomon Teazle de deftige, grootmoedige, maar teleurgestelde Sir Peter Teazle is geworden, hoe Plausible in Josef Surface, en het slecht opgevoede, onbehagelijke landmeisje in de levendige, grillige Lady Teazle veranderd is. Het kijkje achter de schermen, dat Moore (The Life of Richard Brinsley Sheridan) ons vergunt, bewijst voldoende, dat Sheridan, wel verre van slordig of traag geweest te zijn, gelijk sommigen beweerd hebben, zich integendeel met ijver en geestkracht op zijn moeilijk werk heeft toegelegd. Aan de gedurige inspanning van zijn geest en aan het edel gevoel van onvoldaanheid moet het dan ook worden toegeschreven, dat, zoo als Moore vermeldt, op de laatste bladzijde van het handschrift de woorden geschreven waren: ‘Finished at last, thank God’! De souffleur had alle reden om er een welgemeend ‘Amen’ achter te voegen, want het stuk was reeds eenige dagen aangekondigd, toen nog geen der akteurs een afschrift van zijn rol gezien had. (A.S. Kok in ‘De Gids’, Februari 1867, blz. 275. Men vergelijke ook: Herman Hartmann, Sheridan's School for Scandal. Beiträge zur Quellenfrage. Königsberg, 1900). Het heeft lang geduurd voor de eerste voorstelling van het blijspel, in een Hollandsche vertaling, plaats vond. Net ongeveer een eeuw. Dan 5den Mei 1777 in het oorspronkelijke opgevoerd, werd het stuk voor het eerst 12 October 1876 door ‘Het Nederlandsch Tooneel’, als vierde première van de nieuwe vereeniging, te Amsterdam gespeeld. En de eerste Hollandsche vertaling liet zich - volgens Robin Hoedt - op vier jaren na, even lang wachten. ‘“Er bestaat bij zeer veel overnemers van de nietigste stukken uit het Fransch of Hoogduitsch, nog niet eens ééne vertaling van Sheridan's School for Scandal!”, deze veel beteekenende leemte door Prof. van Kampen (in 1832 in een Engelsche vergadering) aangeduid “is dan ten minste gevuld”’, schreef Robin Hoedt in dezelfde jaargang - de eerste jaargang - van ‘Het Nederlandsch Tooneel’ (1871-1872, blz. 239), als waarin de vertaling van R. Heeren was opgenomen. ‘Mogen we spoedig het genot der opvoering smaken!’ schrijft hij er achter, ofschoon er stemmen waren opgegaan dat het stuk niet voor het Nederlandsch tooneel geschikt was, waartegen echter de heer A.C. Loffelt protesteerde in een artikel ‘Sheridans Lastertongen belasterd’ (‘Het Nederlandsch Tooneel’ I, 1872, blz. 110 vlgg). Dr. W. Doorenbos trok ook partij in den strijd over de vraag of ‘The School for Scandal’ nog voor ons tooneel geschikt was of niet en schreef in zijn ‘Handleiding tot de Geschiedenis der Letterkunde’ (Dl. II, 1873 blz. 344, noot 2), dat als men ‘The School for Scandal’ veroordeelt, men het ook de stukken van Molière moet doen. Vosmaer had met den Engelschen schrijver ook meer op dan met den Franschen. Hij schrijft toch in zijn ‘Vlugmaren’, 10 Maart 1877, (‘Vlugmaren’, Tweede Vervolg, 1881, blz. 255): ‘Van Sheridan valt voor ons meer te leeren dan zelfs van Molière’. De stukken van Molière zijn veroordeeld in het Tijdschrift van het Tooneelverbond, dl. I blz. 94; zie aangehaald door Jonckbloet in zijn ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’, dl. VI, blz. 405 (van den 4den druk). Over de vertooning in 1876 in den Haag, eenige dagen na die te Amsterdam gegeven, was dezelfde Robin HoedtGa naar voetnoot1) nog al tevreden en in de recensie in het genoemde tijdschrift (jaargang VI, 1876-1877, blz. 76) kon hij melden: ‘Kunstkenners die niet gemakkelijk bevredigd zijn hebben mij verzekerd, dat zij op ons tooneel nooit iets zoo volmaakts zagen als het eerste bedrijf van “Sofonisbe”Ga naar voetnoot2) en enkele tooneelen in “Lastertongen”’. De Amsterdamsche recensent in ‘Het Nederlandsch Tooneel’ was met de vertooning minder ingenomen (aldaar blz. 61): ‘Ontegenzeggelijk’, schrijft hij, ‘is dit werk een meesterstuk; de karakters die Sheridan teekende passen volkomen in 't kader der hedendaagsche maatschappij... De vorm echter is verouderd, zóó verouderd dat eene opvoering juist de tegenovergestelde uitwerking heeft van het genot, dat men bij het lezen smaakt. De “vertooners” zijn niet bij machte om tot de finesses door te dringen; 't zou trouwens te veel studie eischen. De School for Scandal draagt een te Engelsch cachet dan dat het door Hollandsche acteurs op be- | |
[pagina 128]
| |
vredigende wijze kan worden ten tooneele gevoerd. Dit is evenmin mogelijk als eene vertolking van Molière ... De heer R. Heeren vertaalde Sheridan allergelukkigst, maar dit is in deze niet voldoende. Wie 't geestig blijspel van den Engelschen schrijver wil genieten, zie het opvoeren door de Londensche Haymarket Company, of leze het’. Gelezen, in de Hollandsche vertaling, heeft men het in dien tijd al heel weinig, want behalve dat men dat kon doen in het orgaan van het Tooneelverbond, had de uitgever van dat tijdschrift, de heer J.L. Beijers een overdrukje, een tekstboekje, in den handel gebracht, en daarvan werd aan de acteurs en het publiek (in meer dan één stad) bij elkander, goed opgeteld, juist één - zegge één - exemplaar verkocht (aldaar blz. 111). Een dertig jaren later is het blijspel opnieuw door de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’, 8 Aug. 1905 en enkele volgende dagen, vertoond. Volgens den heer v.L. (oghem), op het programma van den Stadsschouwburg, speelden van de oude bezetting van 1876 nog alleen mee de heer Tourniaire als de goedgehumeurde en goedhartige losbol Charles Surface en de heer Wensma als de woekeraar Mozes. De heer Schoonhoven was nog wel aan de vereeniging verbonden, maar zijn rol, de rol van den zedepreekenden neef Joseph Surface, werd overgenomen door den heer Ko van Dijk. Op dat programma, van den Stadsschouwburg, gaf de heer Van Loghem een korte karakteristiek van het blijspel en schreef o.a.: ‘“A School for Scandal” is, gelijk men weet, een van de weinige Engelsche blijspelen die als “klassiek” beschouwd worden; en terwijl het andere stuk van Sheridan, “The Rivals”, moeilijk voor vertaling vatbaar is, omdat de werking vooral berust op de komische versprekingen van Mrs. MalapropGa naar voetnoot1), is Lastertongen algemeen menschelijk en tevens een beeld van de zeden in het laatste vierde deel der achttiende eeuw, tusschen Hogarth en Gainsborough en Romney. Misschien is de uitspraak van den heer A.C. Loffelt in “Het Tooneel” van 1872: “Het bekende tooneel met het scherm in Surfaces studeervertrek is het meest dramatische uit de geheele tooneelliteratuur; geen natie kan zoo iets uitstekends in hare letteren aanwijzen”, niet meer geheel van kracht, na al wat er sinds dertig jaren uitstekends over het tooneel gegaan is; maar een stuk van beteekenis, dat in Engeland nog steeds gaarne gezien en, ofschoon er geen officieele nationale schouwburg is, nog dikwijls opgevoerd wordt, is “A School for Scandal” altoos gebleven’. Wat Robin Hoedt schreef in 1871-1872, in navolging van Prof. van Kampen, dat er bij zeer veel overnemers van de nietigste stukken uit het Fransch of Hoogduitsch, nog niet eens ééne vertaling bestond van Sheridan's ‘School for Scandal’, kon Prof. van Kampen in 1832 schrijven, doch in 1871-72 gold deze uitspraak niet meer. Want in 1852 was van het blijspel een vertaling in het Nederlandsch verschenen onder den titel ‘De Lasterschool’, drama in vijf bedrijven. Later, toen het in het fonds was gekomen van den uitgever W.C. de Graaff te Haarlem, werd het dikwijls aangekondigd toen ‘Lastertongen’ door ‘Het Nederlandsch Tooneel’ gegeven werd. En al eerder, namelijk in 1802, was van het blijspel een Nederlandsche bewerking verschenen, door het Fransch heen; zooals in dien tijd ook stukken van Shakespeare door het Fransch heen, naar de Fransche bewerkingen van Ducis, in het Nederlandsch vertaald werden. De titel van deze bewerking luidt: ‘Florville en Valsain, of de zedelyke Tartuffe; Tooneelspel. Gedeeltelyk uit het Engelsch, The School for Scandal, van Sheridan, en vrij gevolgd naar het daaruit getrokken Fransche stuk: L'Homme à Sentimens, ou Le Tartuffe des Moeurs’. Het is het 2de stuk van het Xde deel van het ‘Zedelyk Schouwtooneel’. De titel is dus zeer lang, maar het stuk is zeer bekort, want de eigenlijke lasterschool, de encadreering van de kleine intrige, het in het ware licht brengen van de karakters van Charles en Joseph Surface, is verdwenen, en die kleine intrige alleen behouden. Daardoor is het aantal personen ook veel minder. En de namen der personen die overgebleven zijn, negen in getal, zijn alle veranderd. Joseph Surface, de huichelaar, werd Valsain, Charles Surface, de goedhartige losbol, werd Florville. Sir Peter Teazle is veranderd in Gercour en Lady Teazle diensvolgens in Mevrouw Gercour. Sir Oliver Surface, de oom uit Indië, de oom van Charles en Joseph, treedt op onder den naam Sudmer, en zelfs het jonge meisje, met den onschuldigen naam Maria, werd herdoopt in Julia. Dan is er nog een oude dienstmeid, Marton; een knecht van Valsain, Lafleur; en een knecht van Mevrouw Gercour, voor wien men geen naam, schijnt het, heeft weten te vinden. Het stuk speelt te Parijs ten huize van Gercour en is in vijf bedrijven. Door de bekorting zijn vele aardige tooneelen verdwenen, maar enkele aardige tooneelen zijn toch behouden, o.a. ‘de beroemde scène der portretten’ en, gedeeltelijk, het bekende tooneel met het kamerschut, hoewel het verschuilen van Mevrouw | |
[pagina *8]
| |
Gercour (Lady Teazle) niet geschiedt achter een scherm, maar in een zijvertrek. Van dit tooneel bevat het boekje een aardige afbeelding in stippelgravure (Morits, inv. et del.; L. Portman, sc.) Dr. Worp (‘Geschiedenis van het Drama en van het Tooneel in Nederland’, dl. II, blz. 334) noemt nog een vertaling van 1793 onder den titel ‘De Neeven op de Proef’. Deze vertaling is ook naar het Fransch bewerkt. In het tooneelspel ‘De beste Broeder’ (1790) van Pieter 't Hoen ziet Dr. Worp (Dl. II, blz. 169), in het tooneeltje waar de eene broeder zijn kostbaarheden verkoopt, navolging van de bekende scène uit Sheridan's blijspel. Over deze beide stukken wellicht later uitvoeriger. A - Z. | |
✡ Nederlantsche Vredespreuk.EEN der merkwaardigste verzamelbundeltjes uit de 17e eeuw, die mij tot nog toe in handen kwamen, is de ‘Olyfcrans der Vreede’. Daarin zijn bijdragen saamgegaard van de Doorluchtigste Geesten, en Geleerdste mannen, deezes tijds, zooals op het titelblad te lezen staat, waarop met name worden vermeld J. van Vondel en R. Anslo: Met Byvoeging van de Bouw-zang, op het Stadthuis door J.v. Vondel en het Gekroonde Amsterdam door R. Anslo. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat deze bijdragen inderdaad later zijn bijgevoegd, want op blz. 388 (het heele bundeltje bevat 415 bladzijden), is het titelvignet opnieuw afgedrukt: een vruchtenornement onder het woordje ‘uit’. Daarna volgen dan niet terstond de genoemde gedichten van Vondel en Anslo. Er gaan nog twee bladzijden aan vooraf, waarvan de eene vredesbeschouwingen bevat van S. Augustinus, M.T. Cicero en Seneca en de andere een gedicht de Nederlantsche Vredespreuk tegenover Vondel's Bouwzang. Blijkbaar behoort het gedichtje bij de voorafgaande getuigenissen. Het gedichtje is niet onderteekend; er onder staat ‘Einde’. Het luidt: Die Oorlogh mint, en Vrede haet,
Wenscht andren en zich zelven quaet;
Dies schept de Vryheit lust in Vreê.
De Vrede sterkt de Maght der Staten.
De Maght beschermt, in lant en zee,
De Welvaert van haer onderzaten.
De Welvaert, die door Vrede bloeit,
Vermeert zooveel als Vryheit groeit:
Want Vryheit is de bant,
De Vree de kracht van 't Lant.
Wij hebben hier een nog onbekend gedichtje van Vondel's hand voor ons, naar mijne meening. Er is niets, wat er zich tegen verzet het hem toe te kennen, al is het niet gesigneerd. Ik stel mij de zaak zóó voor. Vondel's Nederlantsche Vredespreuk zou het bundeltje besluiten. De verzamelaar J.Z.(oet) zag kans er nog in op te nemen de Bouwzang en Het Gekroonde Amsterdam. Onderteekening van de spreuk was vrijwel overbodig, omdat de Bouwzang volgen zou. Wordt mijn meening ook versterkt doordat ten slotte nog een Sluyt-vairs volgt van J.Z., waar vrede, zooals in meerdere opgenomen stukken met dubbele e geschreven wordt, terwijl we in Vondel's Bouwzang en in de Vredespreuk ééne e aantreffen?Ga naar voetnoot1) Dr. ANDRÉ SCHILLINGS. | |
✡ Een brief van Tollens.TOEN in 1824 besloten was dat men het volgend jaar het tweehonderd en vijftigjarig bestaan der Leidsche Akademie feestelijk zou herdenken, richtten de studenten tot Tollens het verzoek voor die gelegenheid een feestlied te vervaardigen. Aan één hunner schreef de dichter den volgenden brief als antwoord.
Weledele Heer!
Het aanzoek, mij door H.H. Studenten gedaan, grenst niet (zooals H.E. het uitdrukken) aan vrijpostigheid; integendeel, het is mij zeer vereerend; en, hoezeer ik heb moeten besluiten om dergelijke aanzoeken eens voor altijd af te slaan, is nogtans het hunne van dien aard, dat het alleronbeleefdst zijn zou, ook daarop mijn besluit te willen toepassen. Ik zit evenwel drok in de bezigheden, en mijne weinige snipperuren worden verzwolgen door het gereedmaken van een stuk, tot welks voordragt ik mij op een bepaalden tijd heb verbonden. Ik wil echter pogen. Het verlangde stukje zal denkelijk een Gezang, een Feestlied moeten zijn, dat gezongen kan worden. Zoo althans komt het mij voegzaamst tot het oogmerk voor. Welnu, ik zal het eerste gunstig uurtje daartoe te baat nemen, en slaag ik er in, UEd. alsdan het stukje vóór den gezetten tijd toezenden. Ontbreekt het mij volstrekt aan gelegenheid, dat ik niet hoop, dat ik zelfs niet denk, laten zich dan H.H. Studenten toch van mijnen goeden wil verzekerd houden. Ik heb de eer met alle achting te zijn,
Uw Ed. geh. dienaar,
H. TOLLENS, Cz. | |
Rotterdam 20 October 1824.De dichter heeft nog een gunstig uurtje kunnen vinden en de studenten kregen hun feestlied. Het had tot titel ‘Studenten-tafellied bij de viering der tweehonderd en vijftigste verjaring van de vestiging der Leidsche Akademie’ en moest gezongen worden op de wijze van ‘Wij leven vrij, wij leven blij’ van Brand van Cabauw; op de wijze dus van het liedGa naar voetnoot1) dat met den tweeden prijs bekroond was in den wedstrijd door admiraal van Kinsbergen in 1815 voor een volkslied uitgeschreven, toen Tollens' ‘Wien Neêrlandsch bloed’ den eersten prijs verwierf. Het werd afzonderlijk gedrukt en ook opgenomen in den Leidschen Studenten Almanak van 1825. In 1840 werd het herdrukt in de Verstrooide Gedichten van Tollens en met de gedichten uit dien bundel kwam het in de verschillende uitgaven van Tollens' verzamelde dichtwerken. Ook werd het opgenomen in Voorjaarsrente, een in 1853 verschenen bloemlezing in poëzij uit de Leidsche Studenten Almanakken van 1825 tot 1850. De verzamelaar A. van der Hoop Jr. spreekt in de voorrede er zijn verwondering over uit, dat in die almanakken een bijdrage voorkwam van iemand, die niet als student op de rol der akademie was ingeschreven. De eer (dat een lied van Tollens in den Leidschen Studenten Almanak werd opgenomen) viel den dichter - of den almanak; of den studenten - nog eens te beurt in 1831, toen Tollens' ‘Vaarwel aan de Vaderlandsche Studenten als Vrijwillige Jagers uittrekkende’ in den almanak een plaatsje werd waardig gekeurd.
EEN WINCKEL-BEDIENDE. |
|