Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften
De Gids.
‘Walmende Lampen’ is een nieuwe roman van Johan de Meester. We wonen de thuiskomst bij van een meisje, een ‘gevallen dochter’ in het stadje Doesburg, waar haar vader, de notaris, tijdens haar afwezigheid-in-smaad hertrouwd is met een jonge vrouw. Al het òude, ook veel nieuws, dringt op het meisje aan, en 't is te begrijpen dat de Meester hier dadelijk in zijn element is.
Er is nog een proza-bijdrage: De Vuisten, van Job Steynen: twee menschen die hun leven doorbrengen als hond en kat, tot de man, op een mooien dag, wegloopt; denkt: wat heb ik gedaan; terugkomt, en weer tegenover haar zit als vanouds. - A. Roland Holst en Dop Bles dragen Verzen bij. Dr. F.C. ten Kate heeft een uitvoerig artikel over den Indiaan in de Letterkunde. Van Cooper zegt hij o.a. dat deze in zijn romans van den Indiaan meer een samengesteld beeld van allerlei Indiaansche karaktertrekken, zeden en gebruiken heeft gegeven dan dat van bepaalde stammen op zich zelf. Ook zijn bij hem feitelijk de Bleekgezichten hoofdpersonen. Hij is een der weinige schrijvers die den Indiaan niet idealiseert. Coopers beschrijvingen van de natuur, die hij uit aanschouwing kende, zijn over 't algemeen topographisch juist en voortreffelijk. Anders dan bij Aimard, die er maar wat van maakt af en toe. Dit slaat ook gedeeltelijk op Gabriël Ferry.
Chateaubriand's Amerikaansche oeuvre (Atala; Les Natchez) behoort tot het salon-exotisme, fantastisch en onreëel met zijn theatrale Indianen.