| |
Letterkundig leven uit de mei-tijdschriften
De Nieuwe Gids.
Willem Kloos 1859 - 6 Mei - 1919
staat met groote letters op den omslag van dit nr., om er ons aan te herinneren, dat hij die de ziel is geweest van de Nieuwe Gids en de beweging van '80 dezer dagen zijn 60en verjaardag heeft gevierd. Tal van medewerkers en bewonderaars van den dichter van Het Boek van Kind en God spreken in deze aflev. hun dankbare gezindheid jegens hem uit. In dat rare en toch als altijd ook wel weer pakkende boekje dat dominee H. Bakels dezer dagen het licht heeft doen zien, zijn ‘Leekeboek over godsdienst’, heeft de schrijver het ook over ‘Huldiging’. Als je zoo en zoo oud ben of zoo en zoo lang ergens aan, dan wordt je ‘gehuldigd’. Er vormt zich een commissie van slachtoffers, die de voorbereidende werkzaamheden doen: geld bijeenbrengen, een bureau ministre koopen of een bronzen beeld ‘de Arbeid’ of zoo, en dan een uit hun midden kiezen om op den gróoten dag de huldigings-speech af te steken. Dat is zwaar werk! Immers: men mag 't slachtoffer (want ook aan de overzij is een slachtoffer) niet al te grof in zijn gezicht vleien, maar toch ... 'n behoorlijke dosis lof dient hem toegezwaaid ‘'t staat anders zoo kaal’....
O, de onsympathieke, onzedelijke tafreelen dezer huldigingen! - roept Bakels uit.
't Is verre van mij dit alles te willen toepassen op deze huldiging van Willem Kloos. Spontane hartelijkheid spreekt uit de stukjes van hen die hier hun dichter eeren en in hem den man die in hun jeugd de deuren hunner ontvankelijke zielen wijd openzwaaide op de schoonheid. En daarom is zulk een jubileum goed, omdat het leven toch al zoo prozaïsch is en toch al zoo ondankbaar-nuchter over alle dingen die de ziel betreffen tracht heen te glijden, dat we gretig de gelegenheden vastgrijpen, als die zich voordoen, om uiting te geven aan wat wij anders maar al te vaak geneigd zijn in ons besloten te houden. Dat is de positieve kant van die ‘huldigingen’ waar Bakels smalend over spreekt. De negatieve kant is deze, dat men bij zoo'n gelegenheid bijna nooit aan 't gevaar ontkomt de zaken te eenzijdig te belichten. Voor de latere geschiedschrijver onzer letterkunde geeft b.v. zulk een aflevering van De Nieuwe Gids als dit huldigings-nr., van de figuur Kloos, zijne plaats in de
| |
| |
literatuur en de waardeering zijner tijdgenooten geen volledig en geen zuiver beeld. De jongeren denken over Kloos al weer eenigszins anders dan de generatie hier aan 't woord.
Niettemin, nochtans ... Kloos blijft een groote figuur in onze letteren, die, wat zijn tekortkomingen ook mogen zijn, voor ons allen veel gedaan heeft, óók voor hen die hem misschien niet meer zóó vereeren kunnen als de bijdragers aan dit nr., óók voor hen die in dwaze eenzijdigheid nu schimpen op het werk van de Nieuwe Gids en de beteekenis der beweging van '80. Dat, ten slotte, ook de Regeering, zèlfs de Regeering, Kloos geëerd heeft om zijne verdiensten voor onze literatuur - dàt is, bij deze huldiging, misschien nog 't verheugendst van al!
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
R.W.P. de Vries Jr. wijdt een artikel aan den in 1918 overleden schilder Ferdinand Hodler; J.D.C.v. Dokkum vervolgt zijn rijk geïllustreerd praatje over het Artistieke Kinderprentenboek in Nederland; S. Kalff causeert over de Ruysdael-familie. De roman-schrijver Robbers trekt zich Couperus' boutade aan over de toekomst van den roman (de roman hééft geen toekomst, zeide Couperus). Couperus heeft óók gezegd, dat het onderwerp er wel degelijk toe doet en Robbers valt uit: waarachtig, zulke dingen moet men maar schrijven om door het ‘groote publiek’ te worden toegejuicht.
Is het dan werkelijk een tijdelijke verblinding van hem geweest, heeft hij feitelijk een oogenblik, een uur (o langer is niet mogelijk!) gemeend dat ‘het onderwerp er wel toe doet’ en dat het iets schooners is te schrijven over Koning Darius dan over een bedelaar, een komenijsman, een binnenhuis te Laren (of wat scheelt het waar anders!), een familie in het Florentijnsche - te Laren geschreven?...... genialer zou het zijn het leven van antieke koningen te evoqueeren dan het zielsleven van Raskolnikoff, dan het aarde-wroetend bestaan der Rougon-Macquarts, dan de avonturen van Don Quichotte of Tom Jones, van Pickwick of Becky Sharp? Genialer, grooter, meer waard, schooner, van hooger waarde, dan het schrijven van boeken als Eline Vere, Sprotje, Geertje, Warhold, Een Zwerver Verliefd, Feesten, Jaapje?
Is het dan niet, vraagt Robbers:
Is het niet altijd weer de geest van den schrijver, zijn levende stem, de ziel van zijn boek die u boeit, bekoort, verrukt? Zoudt gij werkelijk willen handhaven uw stelling, dat het óóit iets anders is? Het onderwerp! Zoudt gij de middelen van den geest boven den geest zelf willen stellen?
Noemen wij uit de afl. nog goed proza van J.S. Brandts Buys en Bertha Stolk.
| |
Groot-Nederland.
A. Moresco vertelt in dagboekvorm van een kapitein-kwartiermeester, die zich wegens speelschulden voor den kop schiet. Hoeveel schrijnender behandelen b.v. de Russen zoo'n onderwerp! Carry van Bruggen karakteriseert in haar belangrijk Prometheus-vervolg ditmaal het Achttiende-eeuwsch Individualisme zooals zich dit uitte in de Literatuur. ‘Strijd’ van W.M. Ebbink schijnt te worden een soort romannetje waarvan de humor een aanlengsel is van v. Maurik en de Sinclair. Geen werk voor ‘Groot Nederland’ - want voorwaar, o Couperus, 't zij grif u toegegeven: voor dergelijke ‘romans’ is wèrkelijk de tijd voorbij.
Noemen wij uit dit nr. nog een beschouwing over Henri Bergson, door V.D. Isaachsen-Dudok v. Heel en een bladzij van Frans Coenen aan Willem Kloos gewijd, die door zijn verzen niet minder dan door zijn critieken ‘wees naar het persoonlijke, als de voortaan eenige waardige en betrouwbare maatstaf’.
| |
De Gids.
Dr. A.J. Barnouw doet ons kennismaken met ‘The Tragedy of Sir John van Olden Barnavelt’, naar 't vermoeden van A.H. Bullen, den ontdekker van het handschrift, geschreven door John Fletcher en Philip Massinger.
Niet een spel van het noodlot, maar een van schuld en boete is dit Engelsche drama. Het voert een Oldenbarnevelt ten tooneele, van een eerzucht bezeten die den eigen arbeid van veertig jaren zwoegens niet te duur een offer acht voor haar bevrediging, een Oldenbarnevelt groot door wilskracht en zelfverzekerdheid, maar bejammerenswaardig om de zonde die de wilskracht en om de straf die de verzekerdheid ontwapent.
Jo v. Ammers-Küller besluit haar roman ‘Maskerade’. Van Stijn Streuvels is een boek te wachten, dat een bewerking geeft van de algemeen bekende geschiedenis van hertoginne Genoveva van Brabant. Streuvels schreef dit boek in de oorlogsjaren, om door ingespannen aandacht en naarstig zoeken in 't verleden, niet meegesleurd te worden in den maalstroom van algemeenen waanzin, maar ‘stand te hebben voor den geest’. Een hoofdstuk uit het genoemde boek (de ontmoeting van Genoveva met haren aanstaanden echtgenoot paltzgraaf Siegfried) brengt dit Gids-nr.
A de Graaf schrijft over het wezen van de Bioscoop.
| |
Stemmen des Tijds.
Naar aanleiding van een nieuwe Vinet-uitgave schrijft Dr. M. van Rhijn over dezen literator-theoloog-philosoof. Veel meer dan dogmaticus was Vinet literator. Trok al de zedelijke beteekenis der dogmen hem aan, de verstandelijke moeilijkheden aan de formuleering der dogma's verbonden liet hij voor wat ze waren. Intusschen was het van Dr. van Rhijn niet te verwachten dat hij Vinet als literator teekenen zou. Zijn artikel beweegt zich dan ook in de theologische sfeer.
Dr. J.C. de Moor schrijft onder den titel ‘Droom en Daad’ over Henriëtte Roland Holst's ‘Verzonken Grenzen’. Gelukkig geeft deze bundel blijk, dat haar dichterlijke natuur voorloopig nog tegen de zuigkracht van haar maatschappelijke overtuiging is bestand gebleven.
Dezelfde dominee de Moor, die, naar men weet, in een vorige afl. ‘Lenoor Sonnevelt’ onder handen nam, doet het nu ‘Magda’ van Ellen Forest. Omdat toevallig juist in dit nr. van D.G.W. deze beide boeken nogal waardeerend besproken worden, citeeren wij wat dominee de Moor over ‘Magda’ schrijft. Hij noemt het boek:
een slechte, dwaze vertelling, die diepzinnige psychologische allures aanneemt en intusschen viezigheden van een stelletje neuropathen op onsmakelijke manier verhaalt, met een theatralen zelfmoord eindigend. Ieder, die het goed meent met zichzelf, en zijn ziel niet bezoedelen wil, late dit boek ongelezen. Het is een werk, dat evenzeer ten vure gedoemd moet worden als ‘Lenoor Sonnevelt’, dat we onlangs bespraken, en bovendien litterair ver daarbeneden staat.
Enfin, de lezer moet het zelf nu maar uitzoeken.
| |
Mededeelingen van de Redactie.
Doordat de proeven van André de Ridder's bespreking van ‘Lenoor Sonnevelt’ in dit nr. niet tijdig door ons uit Antwerpen werden ontvangen, zijn in die bespreking eenige misstellingen blijven staan. Blz. 76, 2e kolom regel 11 en 12 v.o. staat: ‘door den doem der liefde geraakt’. Hiervoor leze men: ‘door den droom der liefde begeesterd’. Voorts vestigen wij er gaarne de aandacht op, dat de in het art. over Jozef Muls (zie vorig nr.) opgenomen clichés ontleend zijn aan het in de noot bij dat artikel aangekondigd werkje ‘Het Levende Oud-Antwerpen’.
|
|