Den Gulden Winckel. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
De Vlaamsche beweging en de heer PermysDoor zijn stuk ‘Iets over de Vlaamsche Beweging’Ga naar voetnoot1) bewijst Martin Permys, dat hij nog onwetender tegenover deze beweging staat dan de gemiddelde Nederlander. Niettegenstaande den toon van hooghartige zelfbewustheid welken hij aanslaat, is het duidelijk merkbaar, dat zijn persoonlijk getuige-zijn van den strijd hem niets heeft geleerd.
Het is ergerlijk, dat een ontwikkeld Nederlander durft schrijven ‘dat het Flamingantisme een eenigszins geforceerde beweging is’, waarop de meesterlijk geslaagde vergelijking volgt: ‘gelijk het Zionisme, kunstmatig, tegen den draad der geschiedenis op, in het leven is geroepen’. Het zou om te schateren zijn, indien het niet zoo droevig getuigde van verbijsterende, onder schijnbaar-geleerde diepzinnigheden verborgen onwetendheid. Dus de pogingen der Vlamingen om weer zichzelt te worden en den Franschen invloed, die hen geestelijk langzaam maar zeker dooddrukt, eindelijk af te schudden, zijn geforceerd, en op de keper beschouwd een ongeoorloofde daad van opstand, omdat ‘het in de noodzakelijkheid der assimilatie-wetten heeft gelegen dat het Vl. element verdrongen werd in België’. Voorwaar een mooi argument in dezen tijd, nu kleine volken, die schier vergeten waren, tot nieuw leven worden geroepen!
Ik geef den heer Permys grif toe, dat de Vl. strijd met ondoelmatige middelen wordt uitgevochten; dat de Vlamingen zelf de grootste schuld aan hun minderwaardigheid dragen; dat ze hun taal met ergerlijke slordigheid verwaarloozen. Maar doet dat iets at aan de rechtvaardigheid en noodzakelijkheid van hun beweging? Ze keeren zich van ons af, voeren hun taal-politiek halfslachtig, - goed, goed, - maar hun strijd is rechtvaardig. Indien de Vlamingen het Fransche kwaad ongestoord laten voortwoekeren, zijn ze onherroepelijk binnen afzienbaren tijd als volk verloren.
De heer Permys waagt zich ook op het zeer gevaarlijk ijs van het activisme. Hij beweert, dat sinds een klein gedeelte der Vlamingen met den Duitschen vijand is gaan heulen, men pas van een Vlaamsche actie mag spreken. Of wel, de heer Permys heeft deze woorden zonder nadenken geschreven, of wel zijn begrip van hetgeen in Vlaanderen sinds 80 jaar gebeurt is zoo onbegrijpelijk begrensd, dat hij veel beter gedaan had te zwijgen. De afkeer, die de Vl. Beweging hem volgens eigen bekentenis inboezemt, heeft hem hier beschamende parten gespeeld.
Nog twee opmerkingen. Allereerst: Martin Permys schijnt het onderwijs in Vl. nog zoo slecht niet te vinden. Aan de hand van deze bewering mag ik veilig aannemen, dat hij ook op dit gebied volkomen onkundig is. Schrijver dezes herinnert zich nog heel goed welk een kwelling het hem was aan het Koninklijk Athenaeum van Antwerpen bv. de lessen in hoogere wiskunde te ontvangen in het Fransch, en dit niettegenstaande hij bij de zg. Vlaamsche afdeeling was ingeschreven. En ten slotte: Martin Permys verwijt Karel v.d. Oever zeer terecht zijn onvergeeflijke slordigheid tegenover zijn taal. De heer Permys steke de hand in eigen boezem, en telle de Fransche woorden, die hij in zijn betrekkelijk-kort artikel bezigt, - Fransche woorden waarvoor een degelijke Nederlandsche vertaling voorhanden is. Bestaat er niet een goed-HollandschGa naar voetnoot2) spreekwoord van den splinter en den balk?
Alles wat kan bijdragen om de door de omstandigheden geschapen verwijdering tusschen Noord- en Zuid-Nederland te bestendigen, acht ik uit den booze. Vandaar mijn aanklacht tegen het bewuste stuk van den heer Permys. Amsterdam, Maart 1919. D.P. ABRAHAM. Antwoord aan den heer Abraham.
Te antwoorden valt er eigenlijk weinig, omdat u, waarde opponent, mij volkomen begrepen hebt; mijn feiten geeft u toe, en met mijn meening is u het oneens, dat is ùw zaak. Maar tegen-argumenten zoek ik tevergeefs in uw zg. aanklacht. U zegt alleen dat mijn beweringen u ergeren, en dat spijt mij, echter zonder mij te bekeeren. Neen, mijn getuige-zijn van den strijd aldaar leerde mij niets, ù wel, en dat is 't verschil. Uw verontwaardiging over mijn gelatenheid bij het aanschouwen van wat u zoo demagogisch weet te formuleeren (u ziet dat ik mij ook niet te veel stoor aan uw boosheid om mijn gebruik van Fransche woorden; ik treed toch niet, zooals de gewraakte Splintervan den Oever als taalstrijder op?); - over mijn toekijken bij het ongestoord voortwoekeren enz. enz., wijst mij er alleen op, dat u de zaak van een nationalistisch-bekrompen en niet van een natuurlijk-evolutionnair standpunt beschouwt. Als ik mij hier nader over zou willen verklaren, zou ik mijn afgrijselijk artikel weer moeten citeeren, in zijn geheel, en dat kunt u mij besparen door het nog maar eens te lezen als u dat wilt. Maar à propos, van nationalisme: was nationalistische ethica of iets dergelijks de reden van uw ontevredenheid over het feit dat u algebra en meetkunde in het Fransch moest leeren? Of was er, mogelijk een klein beetje individueele misnoegdheid in 't spel omdat het u te lastig was? En bovendien, die wantoestand bij het M.O. vloeide toch uit het H.O. voort, dat de M.O.- leeraren opleidt? Ik spreek in mijn artikel trouwens over het lager onderwijs; en ik vond het indertijd vrij wat ergerlijker, dat in een Rijks-H.B.S. (Ecole Moyenne de l'Etat) iedere werkdag, tot in de hoogste klas toe, werd ingeleid door een met luider stemme opgedreund Onze Vader, voorzien van het voorgeschreven Ave Maria. Dat moest, omdat de katholieke partij aan 't bewind was; die was de machtigste; en daar kon men niets tegen doen. Zoo was de Fransche partij ook, en is nog, de machtigste, en daar kan men ook niets aan doen. En, ik herhaal mijn opinie: als ‘de Vlamingen binnen afzienbaren tijd als volk verloren zijn’, komt dat uit hun eigen lot, d.w.z. hun eigen gesteldheid voort, en dan kan men er weer niets aan doenGa naar voetnoot1). Dat kan men treurig vinden, maar er is slechts één natuurrecht: de geconstateerde werkelijkheid. Die heeft men te aanvaarden, anders is men een, bovendien niet eens sympathieke, don Quichotte.
MARTIN PERMYS. |
|