II
Hanns Heinz Ewers heeft een uiterlijk, dat herinnert aan een jongen student in de theologie, maar met het verstarde, oververzadigde van een Amerikaansch millionair in zijn trekken. Even onsoepel is zijn arbeid. Zijn boeken zijn hard en reëel, ondanks de dikwijls verwilderde fantasie van zijn onderwerpen. Ze zijn in zeker opzicht de ijzigste boeken
Dr. Hanns Heinz Ewers, die in Amerika door den oorlog verrast werd en toen in New-York als tooneelspeler is opgetreden. Bovenstaande afbeelding stelt Dr. Ewers voor als ‘Ullrich v. Hutten’ in Strindbergs ‘Nachtigall von Wittenberg’.
die bestaan, daar zij onder alle gruwelijkheid door nog
psychologisch trachten te zijn: dus gruwelijkheid en perversiteit bekeken door den bril van den vivisector! Zooals hij in ‘Der Zauberlehrling’ een religieuzen massa-waanzin beschrijft, voelt men zijn eigen innerlijk toevriezen; zooals hij in ‘Das Grauen’, een reeks vertellingen, afgrijselijke ziekten verhaalt, naast liefde voor bloed en waanzin voor vrouwen, ondergaat men den meest physieken, stoffelijken afkeer in zich zelve. Het is inderdaad ‘Das Grauen’ wat wij beleven, maar zoo hopeloos verstard, zoo zonder eenig perspectief, zoo luchtledig, dat ‘de hel’ misschien beter ware dan deze voortdurend
armoedige griezeligheid.
Ewers is wel de representant van een troepje directe decadenten, die alleen nog maar schrijvend vernuft hebben, en die om hun veelal derde-rangs talent hier niet verder ter sprake komen.
Rijker genuanceerd en ook gevoeliger als verteller is Otto Julius Bierbaum. Zijn groote roman ‘Prinz Kuckuk’ heeft ten minste het grootere streven in zich een zedenbeeld naar den geest van het fanatieke Uebermenschtum te willen ontwerpen, een soort van kolossus met leemen voeten, die dus een waarschuwing inhoudt tegen alle excessen van opperste intelligentie, opperste kracht en oppersten wellust. Prinz Kuckuk is het resultaat van een volgens vastgestelde (doch dilettantische) principen geleide opvoeding, waarmede zijn pleegvader hem tot een representant van mannelijke deugden in den geest van het philosophisch uitgebroede Uebermenschtum heeft willen maken. Naast humor, zit er een bittere, gruwelijke kern in de uitbeelding van deze geestelijke misgeboorte, en parallellen trekkende zouden wij menigen trek met het moderne Duitschland der laatste jaren er aan gemeen vinden. Ook Jakob Wassermann sluit zich met eenige van zijn boeken bij den geest der ‘Grauen’-periode aan. ‘Der goldne Spiegel’ is een reeks vertellingen, die in een klein gezelschap eenige personen aan een dame doen om een gouden spiegel, dien zij uitlooft voor den besten verteller. Ook ‘die Masken Erwin Reiners’ en ‘Der Moloch’ staan in het teeken van het perverse demonisme. Wassermann maakt echter, door zijn bewonderenswaardige vertelkunst, een en ander nog als kunst acceptabel, al ontgaat ons de ondergrond der fantasie niet en blijven wij er steeds den decadent onder aanvoelen.
Ten slotte behoort onder de bekende moderneren ook Gustav Meyerink tot de schrijvers van deze periode, al reikt hier een bloeiende fantasie en een waarlijk rijke intelligentie ver boven de vivisectoren-psychologie der vorigen uit. Zoo kon dan ook zijn beroemdste boek ‘Der Golem’ geclassificeerd worden onder de meest gelezen boeken van onzen tijd - wat ook op onzen tijd nog een aardigen blik geeft.
CONSTANT VAN WESSEM.