Den Gulden Winckel. Jaargang 18
(1919)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Joséphin PéladanPÉLADAN heeft geen biograaf gehad. Zijn werk is weinig gelezen. In Holland zijn slechts zeer enkele exemplaren van enkele zijner romans aanwezig. Toch heeft hij ongeveer twintig romans geschreven en verscheiden bundels kritieken, terwijl enkele van zijn drama's groot succes verwierven (Sémiramis werd in 1904 in de arena te Nîmes opgevoerd). 27 Juni j.l. is hij gestorven. In het Augustusnummer van de ‘Mercure de France’ schrijft Gustave Louis Tautain een overzicht van zijn leven en werken: ‘Les amis de Péladan, ses disciples, ses commentateurs, ses exégètes veilleront à l'intégrité de sa gloire. Ils inaugureront une critique de l'oeuvre péladane, comme d'autres firent pour celle de Stendhal. Et s'il se trouve parmi eux un Jules de Gaultier, je lui prédis quelques étonnements et une fortune ...’ besluit hij zijn korte bespreking. Inderdaad is hier een geheel onontgonnen terrein. Dat Péladan toch tot het buitenland is doorgedrongen, bewijze een aanhaling uit Strindberg's ‘die Gotischen Zimmer’: ‘In 1884 begint Péladan zijn arbeid met het eerste deel van zijn cyclus “La Décadence Latine”, genaamd “Le Vice Suprême”. Deze romans loopen parallel met die van Zola, maar terwijl deze in den Rougon-cyclus het tweede keizerrijk beschrijft, schildert Péladan zijn eigen tijd, de derde republiek. Finis Latinorum is zijn motto en hij gelooft aan den ondergang der Latijnsche volken; hij voorspelt hun dien ondergang en schildert gelijk een Juvenalis alle ellende in het moderne Parijs, met evenveel onverschrokkenheid als Zola en met dezelfde naïeve schaamteloosheid. Het materiaal van hetgeen hij beleefd en gezien heeft is ongeloofelijk groot, in zijn stijl gloeit de overtuiging. Hij gaat onder in het slijk, maar komt altijd weer omhoog, slaat met zijn vleugels en verheft zich tot in de wolken. Dezelfde man heeft een reuzentaak aangedurfd en hij is geslaagd! Hij heeft bij Aeschylus' Prometheus de twee deelen der Trilogie die verloren zijn, gedicht. En als de toon niet geheel dezelfde is, komt dit door de rijker en dieper inhoud. Péladan is geen nationalist of Revanche-voorstander. Hij is wereldburger en heeft in Frankrijk Wagner ingevoerd, ondanks den tegenstand der patriotten. En geen Duitscher heeft zijn Wagner zoo gigantisch gemaakt als Péladan den zijnen. Hoe komt het dat deze man niet in ruimen kring bekend is? - Ja, zijn geestesleven was te diep om door allen begrepen te worden. Hij was | |
[pagina 18]
| |
Christelijk als een kruisvaarder en dat stond hem in den weg bij de heidenen. Péladan's invloed is onberekenbaar groot, maar hij werkt niet direct, maar door zijn volgelingen. Men citeert hem niet, maar uit zijn bronnen wordt geput. Hij leeft als de stem van een roepende, die de Germaansche beschaving in zijn land invoerde en die gesloten deuren voor Europa opende’. Dat ik hier Strindberg citeer, is niet toevallig. Er is een treffende overeenkomst tusschen hem en Péladan, hoe verschillend hun leven ook is geweest. Strindberg, de groote grimmige Lijder, en Péladan de van pose en reclame beschuldigde Katholiek, die zich beschouwde als nakomeling van den laatsten Babylonischen koning en zich daarom ‘Le Sâr’ liet noemen, - zij beiden hebben op gelijke wijze geleden door hun gebrek aan manlijkheid. Zij beiden waren toebedeeld met een buitengewone behoefte aan liefde, met een bijna kinderlijke afhankelijkheid van de vrouw, terwijl zij tegelijk hun eischen zóó hoog en buiten alle redelijke verhouding stelden - dat zij a priori waren veroordeeld immer smartelijk te ontberen. En in hen beiden is de zwakheid, het onvermogen om zich te doen liefhebben zooals zij het verlangden - verkeerd in haat, in grimmigheid tegen het object dat hen deed lijden: de Vrouw. Het is het - in dit opzicht niet alleen - Nietzschiaansche element dat in Strindberg en Péladan gelijkelijk aanwezig is. Strindberg's haat jegens de vrouw was ontstaan uit een teveel aan verwachtingen. Zijn haat, die liefde was, richtte zich voornamelijk tegen het geestelijk element in de vrouw. De vrouwen die hij heeft liefgehad, leefden op vrij hoog geestelijk niveau. Maar telkens voelde hij smartelijk de grenzen van het begrijpen, van het geestelijk vermogen der vrouwelijke psyche. En waar hij dit algeheel begrijpen het meest behoefde, griefde het gemis hem zóó diep, dat hij heel het geestelijk element in de vrouw ontkende, verafschuwde. Bij Péladan ontstond de haat jegens de vrouw voornamelijk uit een overmatige zinnelijkheid, die hem verhinderde meerdere te zijn. Zóó hevig had hij lief heel de atmosfeer, den geur, den glimlach der vrouw, dat hij zichzelf daarin verloor. Hij knielde voor de vrouw, meenend dit vrijelijk te kunnen doen omdat hij haar meester was en zie - hij wordt haar slaaf. Telkens, als hij zichzelf met moeite herwonnen heeft, haat hij zijn smadelijke zwakheid en brengt dezen haat over op de oorzaak zijner vernedering: de vrouw. Beiden, Péladan en Strindberg, wijten den achteruitgang van den manlijken geest aan de vrouw. Haat is altijd onmacht. Hier ziet men duidelijk hoe de man in hen zich in de verhouding tot de vrouw de mindere voelde. De méerdere toch kan, noch behoeft te haten wat hem onderworpen en niet gelijkwaardig is. ‘Brunst und Hasz, das ist die Liebe des Weibes’, roept Strindberg herhaaldelijk vertwijfeld uit. In Le Vice Suprême betoogt Péladan: ‘Le résultat de la femme c'est l'aplatissement de l'homme’. ‘Ich hasse alles Feindliche, und da ich sie hasse, so ist sie ja der Feind’, antwoordt een der helden van die Gothischen Zimmer.
Joséphin Péladan
En bijna woordelijk, zegt Péladan: ‘La femme c'est la chair et pour l'homme de pensée, c'est l'ennemi’. De plaats van de vrouw is ‘satelliet van den man’, zegt Péladan. Strindberg echter kent de vrouw een origineele macht toe in het kwaad: ‘Diese Weiber haben die Instincte der Männer so verdorben, dasz sie pervers geworden sind. So endete Griechenland, mit Aspasiën, Freundinnen und Sodomiten’. Ook deze kinderlijk-gemakkelijke oplossing van kultuurvraagstukken wordt ingegeven door machteloozen haat. Een andere overeenkomst is beider rusteloos zoeken op verschillende wegen. Ook Péladan - ofschoon trouw Katholiek gebleven - zoekt daar, waar zijn momenteele inspiratie hem heeft heengedreven. Evenals Barrès - dien het prachtig boekje van Tielrooy ons van hoofd tot voeten heeft geteekend - zocht Péladan de combinatie | |
[pagina 19]
| |
van Droom en Daad. Maar waar Barrès koel, ironisch, methodisch te werk ging, geesten aan zich dienstbaar wist te maken en de meest elementaire instincten kon oproepen voor zijn ‘culte du moi’, - daar werd Péladan meegesleept door zijn behoefte tot aanbidden, tot zich weggeven, tot zich-verloren-voelen-in hetgeen hij bewonderde. Hieruit is ook zijn devoot Katholicisme te verklaren. En uit zijn vast geloof opnieuw is te begrijpen, dat hij zich wereldburger en geen patriot voelde: God heeft geen vaderland, hoe zou de mensch er een hebben. Péladan is weinig populair. Zooals Kierkegaard zich belachelijk maakte door zijn groene paraplu, zoo wekte Péladan den hoon en afkeer van het publiek door de zonderlingheden van zijn uiterlijke leven. De wijze waarop hij lezingen hield - met altaarkleed en kaarsen, gehuld in toga-achtig gewaad - de Rozenkruis-orde, waarvan hij zich grootmeester noemde, de titel ‘Le Sâr’ - het publiek veroordeelde hem erom zonder te achten wat de inhoud van zijn werk bood. Doch wie de moeilijkheden om zijn werk te lezen, overwint, zal worden meegesleept door een vurigen geest met een heilige overtuiging, die een atmosfeer van ernst en daadkracht om zich heen schept. Een zijner figuren zegt tot een wreed-perverse vrouw: ‘Vous êtes un monstre’, waarop zij antwoordt: ‘Probablement, mais vous êtes un inerte, c'est pire’. Meer algemeen zegt hij dit later aldus: ‘Mieux vaut le mal qui veut que le bien qui ne sait pas vouloir’. Hier ziet men opnieuw overeenkomst met Barrès. Slechts heeft Barrès - door een gelukkig toeval - zijn culte du moi uitgebreid tot nationalisme, hetgeen hem in de oorlogsjaren populair maakte, terwijl Péladan slachtoffer werd van zijn eerlijke - doch voos gebleken leuze: Finis Latinorum. Tragisch heeft hij overal misgetast. Als artist voelde hij zich mislukt, als profeet genegeerd, als mensch maar zeer betrekkelijk geslaagd. Doch zijn élan, zijn edele gedachten en werkzaam leven zullen zijn nagedachtenis langzaam aan herstellen, als het ergste chauvinisme zal beginnen te wijken.
EMMY VAN LOKHORST. |
|