Letterkundig leven uit de januari-tijdschriften
Plaatsgebrek dwingt mij in mijn overzicht ditmaal zeer beknopt te zijn.
De Gids brengt ons een spel van geestelijke conflicten door Arthur van Schendel, waarvan een hetaere in het Florence van het einde der 15e eeuw het middenpunt vormt. Aart v.d. Leeuw roept in zijn dichterlijke verbeelding de ‘Gestalten’ op van Rhodopis, Daphnis, de bijbelsche Rebekka, Broeder Juniperus. Over Opvoedend Volksrecht schrijft Tutein Nolthenius; over Nieuw Licht uit het Oosten, zooals dat tot ons komt uit de Inleiding, ditmaal toegevoegd aan 't Koloniaal Verslag, C.J. Hasselman. In De Nieuwe Gids herdenkt André de Ridder twee dooden: Edmond Rostand en Guillaume Apollinaire. Rostand het verwende gelukskind, de aanbeden salondichter, die met zijn Cyrano de Romantiek op 't Fransche tooneel voerde een halve eeuw nà de crisis der Romantiek; die een blonde pruik zette op een grijs hoofd. Hij was te gelukkig, zijn Chantecler werd ... een mislukking. Zonder heroiek is hij weggeraapt door den Spaanschen dood. - Met Apollinaire stierf een der meest belovende jongeren. Het leven kwam over hem als een stroom, waarin hij onderduikelde en waaruit hij zijn werk haalde van dichter, romanschrijver, al grabbelend, zonder schiften, en het triomfantelijk in zijn hand zwaaiend als een opgetogen, koortsig kind. Zijn ‘L'Hérésiarque’ en ‘Alcools’ bewaren we dankbaar.
Van Jac. v. Looy weer een Zebedeüs-bijlage. P. Groeneboom deelt over den eersten ‘mime’ van den griekschen dichter Herodas interessante bizonderheden meê; H. van Loon geeft een novelle Vergelding met een vrouw die aan de hysterische Mina uit Emants' ‘Liefdeleven’ herinnert; J.H. Speenhoff een ‘Scherts’ in één bedrijf.
Willem Kloos neemt Prof. te Winkel onderhanden om zijn ‘literaire critiek’ in de slotafleveringen van zijn bekende ‘Ontwikkelingsgang’. De heer te W. moge veel gelezen hebben en ijverig uit het hoofd geleerd - een letterkundig keurder is hij alles behalve, hetgeen Kloos met krasse staaltjes aantoont. Hij gunt den ‘goedigen grijsaard’ overigens de rust in zijn leunstoel.
Het belangrijkste in Groot Nederland schijnt mij wel de voortzetting van Carry v. Bruggens, het vorig jaar Juni onderbroken, Prometheus-beschouwingen over het Individualisme in de litteratuur. Ze beschrijft thans de ontwikkeling van de heerschappij van het Autoriteitsbeginsel. Nico v. Suchtelen geeft proeven van een Faust-vertaling, Frans Bastiaanse een gedicht Amîyte; A.H.v.d. Feen wat dilettantisch novellistisch proza.
In Elsevier's Maandschrift doet Jhr. Mr. J.F. Backer een blik slaan op den triesten toestand van Rembrandts finantiën, waardoor dezen groote de vernedering niet werd gespaard van zelf aan de ‘hooghe Overicheyt’ een verzoek te moeten doen om toelating tot gerechtelijken boedelafstand. Dr. H.E. van Gelder beschrijft achttiendeeeuwsche porceleinen, Ph. Zilcken Rodin's graphisch werk, natuurlijk bij goed uitgevoerde illustraties; P.H. Ritter geeft ‘romantische geographie’ van het Land van Wind en Water (Noordholland benoorden het IJ), waarvan hij ons het wijde weet te suggereeren. Robbers zet zijn roman Sint-Elmsvuur voort.
Stemmen des Tijds brengt als litteraire bijdrage het begin eener novelle ‘De Sterkste’ door L.E., waarin weer zinnetjes als: ‘Maar het was van der Borch niet die de deur langzaam opende, maar het was Geertruyd ...’ Quo usque tandem, o L.E.!
In de Hollandsche Revue weer veel binnen- en buitenlandsche Caricaturen, een Karakterschets over H.A. van IJsselsteyn etc. - Leven en Werken brengt een sprookjesdrama van J.A. Simons-Mees.