oogenblik - althans te dezer plaatse - wenschelijk voorkomt. Misschien dat wij binnenkort de quaestie ‘Kunstenaar en Critiek’ eens uitvoerig trachten te bespreken. Voor 't oogenblik volstaan wij met de erkenning, dat - moge ons al een ander standpunt van den schrijver tegenover ‘de critiek’, en omgekeerd, evenzeer houdbaar lijken als dat waarvan de sub 2 geformuleerde wensch van 't Verbond van Kunstenaarsvereenigingen uitvloeisel is - niettemin dit standpunt er een mag geacht worden van te principieelen aard dan dat de redacties onzer letterkundige bladen het recht zouden hebben het ‘audi et alteram partem’ nog langer buiten werking te laten nu een belangrijke en centrale groep van kunstenaars bescheidenlijk dit hoor en wederhoor vráágt.
Zooveel begrippen wijzigen zich radicaal in onze dagen. Waarom zullen wij, critici, dan met gewichtige gezichten blijven spreken van de ‘waardigheid’ van den kunstenaar die hem 't zwijgen gebiedt óók na wat hem de meest misse beoordeeling van zijn werk moet toeschijnen, nu de kunstenaars zelf blijk geven die hun opgedrongen ‘waardigheids’-poze met Vincent Haman vierkant aan hun laars te lappen?
Komaan - zonder te weten wat onze collega's in dezen van plan zijn - willen wij voor ons den knoop wel doorhakken en, als proef voorloopig voor een jaar, voor iederen in ‘Den Gulden Winckel’ beoordeelden auteur de gelegenheid open stellen om ‘voor éénmaal kort en zakelijk repliek te leveren’, in die gevallen dat hij werkelijk meenen mocht door zijn beoordeelaar te zijn misverstaan of onbillijk bejegend. Waarbij wij dan voor den betrokken beoordeelaar of onszelve het concludeerend slotwoord voorbehouden. Met het oog op de plaatsruimte zullen de bedoelde replieken als regel niet meer dan één kolom druks (kleine letter) mogen beslaan.
REDACTIE VAN ‘DEN GULDEN WINCKEL’.