Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Edgar Poe en Helen WhitmanIEDER nieuw gegeven uit het leven van Edgar Allan zal door ons steeds met de grootste belangstelling aanvaard worden, en al was veel wat het laatste boek over hem meedeeltGa naar voetnoot1) ons reeds bekend, toch leeren wij enkele personen, die in Poe's leven een zeer groote rol gespeeld hebben er nader door kennen. En meer speciaal de nooit geheel opgehelderde gebeurtenis, het afbreken zijner verloving met Mrs. Whitman, wordt van een zijde belicht, die tot dusver nog te veel in het duister verscholen bleef. Sarah Helen Power werd den 19en Januari (Poe's geboortedag) in Providence geboren. De ouders gingen steeds prat op hun Celtische afkomst en ook later zinspeelde de jonge vrouw vaak tegenover Poe op haar oerouden familiestam. Niet heel lang zou de rust in het geboortehuis voortduren. De Engelsch-Amerikaansche oorlog van 1812 brak uit en Helen's vader werd op een zeetocht door een Engelsch schip aangehouden en als krijgsgevangene medegevoerd. Er ging een zeer lange tijd voorbij vóor de vader aan zijn familie werd teruggegeven. Wel leverden de Engelschen hem betrekkelijk spoedig uit, maar het duurde niet minder dan zestien jaar, voor hij weer terugkwam in zijn huisgezin, dat hem reeds lang dood had gewaand. Helen's jongere zuster begroette hem bij die gelegenheid met de volgende versregels Mr. Nicolas Power left home in a sailing vessel bound for St Kith.,
When he returned, he frightened his famely out of their wits.
Want alle drie meisjes Power - Helen was de middelste - beoefenden op hare wijze de dichtkunst; maar spoedig bleek wel, dat Helen de anderen in de schaduw stelde. Ja, zóó groot was die voorsprong, dat zij haar oudere zuster versregels in de handen duwde, toen deze op den leeftijd kwam, dat jongelieden haar het hof begonnen te maken. En die gedichten troffen nog op een andere wijze doel, want zij vielen in handen van een jeugdig rechtsgeleerde, Mr. John Winslow Whitman, die genegenheid voor het frissche, levendige meisje opvatte en zich in 1824 met Helen verloofde. Er verliepen nog vier jaar voor hun echt plaats vond, en eerst in Juli 1828 zien we het jonge paar gehuwd. We krijgen niet den indruk, dat deze tijd zeer gelukkig voor haar is geweest. Mr. Whitman verwaarloosde zijn rechtskundige praktijk en was steeds verdiept in een uitvinding, die hij op het oog had, waardoor de prijs van het staal aanmerkelijk zou komen te dalen. Hoe het ook zij, reeds in 1833 maakte de vroegtijdige dood van haar man een eind aan het huwelijk, en Helen bleef alleen achter. Zij was er de vrouw niet naar om moedeloos te blijven neer- | |
[pagina 162]
| |
zitten en toch waren haar omstandigheden verre van gunstig. Want niet alleen was zij nu aan zich zelf overgelaten - eigenlijk finantiëele moeielijkheden schijnt ze niet gekend te hebben - maar haar was ook de zorg toevertrouwd voor een zuster, die in den loop der jaren aan zwakzinnigheid was gaan lijden. Doch als ze even bevrijd is van den druk dier beslommeringen zoekt zij naar alle kanten voedsel voor haar geest. Vrij geruimen tijd hield zij zich met spiritistische onderzoekingen bezig, en zoo verschijnen er in de New York Tribune eenige artikelen van haar hand, waarin zij haar ervaringen op dit gebied mededeelt.
Edgar Allan Poe
Naar een daguerreotype Maar meer nog heeft de dichtkunst haar belangstelling. Zelf eenzaam wonend stelt zij zich in verbinding met andere personen, tegenover wie zij haar oordeel over verschillende dichters uitspreekt. Zij hoort nu voor het eerst van de Essay's van Emerson, die ze lezen wil; Longfellow's gedichten worden haar eenigszins ontraden; haar vriend Curtis schrijft van hem: ‘Mr. Longfellow is an elegant scholar, a man of good taste and delicate mind, who is fluent and sweet, but writes from a vein of sentiment which is not sound, and is too little inspired to write anything important’. En in deze literaire briefwisseling spreekt zij ook het eerst Poe's naam uit. ‘You speak’ zoo schrijft zij (pag. 32) ‘you speak of Poe's article upon Miss Barrett. I should much like to see anything really good of his. With the exception of his volume of Poems I know nothing of him’. Haar belangstelling wordt ondertusschen steeds grooter. ‘The Raven’ is verschenen; naar alle kanten informeert zij naar bijzonderheden omtrent den dichter. Zij moet meer van hem weten, hem, die haar inspireerde tot een gedicht, dat zij eveneens ‘the Raven’ noemde en aan een van Poe's vrienden opzond. Het is niet onmogelijk, dat hij van dezen het eerst Helen's naam vernam, want spoedig na de publicatie van het gedicht schreef Poe aan een zijner vriendinnen: ‘Do you know Mrs. Whitman? I feel
Sarah Helen Whitman
Naar het schilderij van John N. Arnold (1869) deep interest in her poetry and character. Anne Lynck [dit was de wederzijdsche vriendin van Poe en Hellen] however told me many things about the romance of her character which singularly interested me and excited my curiosity. Her poetry is, beyond question poetry - instinct with genius’. Poe was juist in dien tijd in een van de moeielijkste perioden van zijn leven. Kort te voren had hij zijn jonge vrouw verloren, en het behoeft ons niet te verwonderen, dat hij meer dan ooit gevoelig was voor iedere hartelijke vriendschap. Daar bereikt hem een uitnoodiging van Mrs. Whitman om bij haar te komen, die ze vergezeld deed gaan van een gedicht, versregels, welke eenigszins aan zijn ‘Helen’ doen denken. | |
[pagina 163]
| |
A low bewildering melody
Is murmuring in my ear -
Tones such as in the twilight wood
The aspen shrills to hear
When Faunus slumbers on the hill
And all entranced boughs are still.
De kortstondige kennismaking is tot stand gekomen; spoedig zullen Helen en Poe weer van elkaar verwijderd worden; maar het nageslacht bezit een paar liefdesbrieven van Poe, welke tot de schoonste behooren, die ooit geschreven zijn. Bestaan er andere uitlatingen, waardoor wij den grooten dichter beter leeren kennen dan b.v. deze prachtige zelfrechtvaardiging (pag. 80): ‘I can call to mind no act of my life, which would bring a blush to my cheek - or to yours. If I have irred at all in this regard, it has been on the side of what the world would call a Quixotic sense of the honorable - of the chivalrous. The indulgence of this sense has been the true voluptuousness of my life. It was for this species of luxury that, in my early youth, I deliberately threw away from me a large fortune, rather than endure a trivial wrong. It was for this that, at a later period, I did violence to my own heart, and married, for another's happiness, where I knew that no possibility of my own existed.... at one dark epoch of my later life I sacrified for the sake of one who, deceiving and betraying, still loved me much, what seemed in the eyes of man my honor, rather than abandon what was honor in hers and in my own’. Ja, zeer dikwijls spreekt Poe in die brieven over haar, die hij pas verloren heeft, en hij doet dit met een piëteit, die niet alleen hem, maar tevens ook haar tot eer strekt tegenover wie hij zich zoo intiem durfde uit te spreken. En toch kwelt hem een onberedeneerde vrees, dat er voor hem geen toekomst meer is weggelegd, een vrees die hij dan weer tracht weg te vagen en in sommige oogenblikken ook onderdrukt door het sterk verlangen haar helper, haar trooster te mogen zijn. ‘... but oh the sweet dreams which absorbed me at once, dear dreams of a devotional care for you that end only with life - of a tender, cherishing, patient, solicitude which should bring you back at lenght to health and to happiness - a care - a solicitude which should find its glorious reward in winning me, after long years, that which I could feel to be your love! without well understanding why’. En zoo leek het een oogenblik, of Poe zou de langbegeerde rust terugvinden in een huwelijk met de vrouw, die hem als mensch, als dichter begreep. Het noodlot heeft het anders gewild. Of Poe's vermoeden, dat Helen's moeder dit huwelijk stelselmatig heeft tegengewerkt, juist is, kan natuurlijk nooit met volledige zekerheid uitgemaakt worden. In ieder geval heeft Poe dit in een laatsten brief aan Helen onomwonden gezegd. Bitterheid schijnt hem in die periode niet vreemd geweest te zijn, want in een brief aan een jeugdvriendin geeft hij als zijn voornemen te kennen het gezelschap van literaire vrouwen voortaan als een pest te zullen schuwen. ‘They are a heartless, unnatural, venomous, dishonorable sect, with no guiding principle’ (p. 124). Facsimile van een brief door Poe geschreven aan Mrs. Whitman
(Eenigszins verkleind) Is Helen niet sterk genoeg geweest om aan de inblazingen van anderen weerstand te bieden, tot haar eer dient gezegd, dat zij na Poe's dood alles gedaan heeft om diens nagedachtenis tegen lasterpraat te verdedigen. En haar warm pleidooi vond overal weerklank. Mallarmé beschouwde het als een eer haar zijn vertaling van ‘the Raven’ te mogen sturen, een toezending, die hij vergezeld deed gaan van een teekening van Manet: ‘Le Corbeau’, en een brief, waarvan de slotwoorden luidden: ‘fascinated with the works of Poe from my infancy, it is already a very long time since your name became associated with his in my earliest and most intimate sympathies. Receive, madame, this expression of my gratitude such as your poetique soul may comprehend, for it is my inmost heart which thanks you’.
S. VAN PRAAG. |