Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Het militarisme in de nieuwe Fransche romantiekIVGa naar voetnoot*)Slotwoord: Emile Nolly's Exotische Romans.IN ons inleidend woord maakten wij gewag van het aandeel dat de indirect militaire werken hebben in het opwekken van de liefde voor de militaire wereld, van het Fransche zelfbewustzijn en het Fransche nationaliteitsgevoel. Wij kunnen moeilijk een treffender voorbeeld van die onrechtstreeksche actie aangeven dan den romanschrijver kapitein Détanger, die in de letterkunde een roemvollen naam verwierf onder het pseudoniem Emile Nolly. Wisten Henri Lavedan, Paul Acker, Bernstein en zoovele anderen de Fransche jeugd - laat ons zeggen: ‘praticant’ in de soldatenwereld binnen te leiden, Nolly slaagde erin, bij haar den lust naar avonturen en reizen, de liefde voor het kolonieleven wakker te roepen, als een duidelijk symptoom van het universalisme, den drang naar machtige uitbreiding van de overvloeiende Fransche levenskrachtGa naar voetnoot1). Emile Nolly is, als zoovelen, een vrijwillig slachtoffer van zijn ideaal. Zooals Paul Acker is hij gevallen ‘ergens’ op het betwiste grondgebied: als commandant van een regiment koloniale infanterie werd hij op 31 Augustus 1914 levensgevaarlijk gekwetst, - en enkele dagen nadat hem het eerekruis was toegekend, bezweek hij aan zijn wonden. Hij was geboren te Irieux (Loire-Departement), in 1880. Op nauwelijks 18-jarigen leeftijd nam hij dienst in het leger; het jaar daarop was hij tweede luitenant en koos hij als loopbaan die, welke het beste met zijn zucht naar handelen en leeren, met zijn verlangen de wereld te zien en met zijn avontuurlijken en dichterlijk-meditatieven aard overeen kwam: hij vertrok naar Azië en Afrika met de koloniale troepen. Dadelijk geeft hij er zich met hart en ziel over aan den heerlijken exotischen roes van nieuw, onbekend leven, van vreemde horizonten. Nu eens strijdt hij mede in Cochinchina, dan weer in Tonkin of in Marocco - en zijn jonge opmerkingsgeest, gelukkig verzadigd van de Parijsche conventioneele roman-milieu's en de ziekelijke auto-psychoanalyse, vindt een vruchtbaar arbeidsveld in de kleurrijke en primitieve keerkringlanden. Bewonderenswaardige karakter- en landschapteekening, leven en tintelend relief: deze hoedanigheden, gevoegd bij het verrassende van de nieuwe omgeving, vestigen de aandacht op den acht-en-twintigjarigen schepper van Hiên le Maboul. Dat was het eerste boek dat van zijn hand verscheen - en dadelijk was 's schrijvers succes verzekerd. André Rivoire, aan wien die eerste arbeid was opgedragen, betuigt hem zijn genegenheid | |
[pagina 146]
| |
en zet voor hem de poorten van de Revue de Paris open. De Matin en de Figaro bieden hun lezers regelmatig zijn typische bijdragen aan. En dan komt de openbare bekrachtiging van hoogerhand: De Académie bekroont Hiên le Maboul! Een der hoofdpersonen van dit romanwerk, ‘l'Aïeul à deux galons’ zooals de eenvoudige inboorlingen hem noemen, is het zelfportret van den auteur. Hiên le MaboulGa naar voetnoot1) d.i. Hiên de Suffert, is de held van het boek: een leelijke, goedige en domme soldaat, die om zijn simpelheid en zijn onhandigheid den spot van al zijn kameraden te verduren heeft. Hij is de onbeschaafde, maar ook onbedorven natuurmensch, die met een diep verdriet zijn bosschen vaarwel zegt, wanneer de dienst hem dwingt, zijn houthakkersbaantje op te geven. Van de wereld weet hij niets af; vrienden heeft hij nooit gekend: ‘La forêt lui était une amie: son coeur simple et fermé d'enfant sauvage lui avait voué un culte farouche... Les yeux fixes, les bras ballants, il écoutait pendant des heures respirer la forêt... Il vécut ainsi, chaque jour moins sociable et plus proche de la nature, chaque jour plus sauvage et moins pareil aux autres hommes. A vingt ans il fut une sorte de géant maigre aux yeux égarés, à la chevelure inculte, aux gestes maladroits, et l'opinion se confirmait qu'il était fou’. In het dorp waar zijn garnizoen ligt, is er een mooi meisje, Maij, het type van de perverse, domme en cynische vrouw. Dapper neemt zij deel aan de algemeene plagerijen, en - Hiên wordt verliefd. Die liefde geeft hem energie en wat zelfbewustzijn, en hij weet, door de tergende makkers voorbeeldig af te ranselen, Maij's physiek ontzag op te wekken, dat hij voor de beantwoorde liefde aanziet. Maar - zeer gewoon verschijnsel - de moed om te vechten is nog niet de moed om zijn gevoel te bekennen! Gelukkig is zijn goede beschermer, de zachtaardige officier daar, om het huwelijk te bedisselen. ‘Goed’, zegt Maij, maar zij neemt het zoo nauw niet, nòch wat betreft de kuischheidsplichten die haar de ongehuwde toestand oplegt, nòch wat echtelijke trouw aangaat. Haar coquetterie tegenover haar verloofde leidt haar tot een onvergefelijke want koelhoofdige schandedaad. Voor het schaamtelooze aanbod staat Hiên, die haar werkelijk haast kinderachtigplatonisch liefheeft, als onmachtig (en dat veroorzaakt Maij's verontwaardigd heengaan); over de ontrouw heeft Hiên een diep verdriet. Er is trouwens nog een ander verdriet in zijn leven. De adjudant Pietro, die de recruten africht als kwaadwillige beesten, de adjudant Pietro, de schrik der bevolking, de harde tyran, laadt àl zijn haat voor die zwarte schurken op Hiên, den zwakke, den domste. Licht valt dus te begrijpen, hoezeer ‘l'Aïeul à deux Galons’ door allen als een afgod wordt aanbeden: dezes levensdoel is immers, de soldaten te leeren begrijpen, elks karakter te bestudeeren, hen zacht en welwillend te behandelen en hun zware dienstjaren zooveel mogelijk te verlichten. Hij is ook de eenige voor wien Pietro angst voelt. Hiên, de ongeluksvogel, wordt hevig aangetast door die verraderlijke tropenziekte, de beriberi: lange maanden van lijden en van hospitaalverveling volgen, - genezen verklaard keert hij naar zijn dorp terug: daar wacht hem een dubbele ramp. ‘L'Aïeul à deux galons’ is heengegaan - dus Pietro's despotisme heeft weer vrij spel - en Maij heeft een schuldige verhouding met een jong, chic stadsheertje... En nu treffen wij een belangrijk element voor ons onderwerp: dat zoo antipathiek mogelijk voorgesteld vrijertje van Maij - en zijzelve is, meenen wij te begrijpen, in Nolly's oogen de expressie van de vrouw (hij scheert ze allen over éen kam, de antifeminist!) - dat vrijertje is antimilitarist! Hoor hoe hij beschreven wordt: L'élégant comptable étalait plaisamment, sous les tritons qui surmontaient la porte du Sanatorium, son smoking de toile à revers de soie crême, son plastron de zéphir saumon et ses escarpins vernis. Ce mulâtre ‘intellectuel’ que le Lycée de la Pointe-à-Pitre avait nanti de brevets douteux et que les lois de la métropole bienveillante avait dispensé de tout stage sous les drapeaux, était, bien entendu, antimilitairiste. Au passage de la ‘Brute galonnée’, du ‘buveur de sang’, qui chevauchait à la tête d'une cohorte de soudards, il eut une moue méprisante...’ Het is een vreeselijke slag voor Hiên als hij zijn geliefde op heeterdaad betrapt. Hij heeft haar afgewacht, om verantwoording gevraagd, op den grond gesmeten, - hij kan het tengere lichaampje met éen vuistslag verbrijzelen, - maar hij wil niet. Hij veracht haar te diep. Het walgt hem, haar aan te raken. Gebroken, half dronken van pijn, keert hij terug naar het sombere soldatenkamp; geheel de natuur komt hem smartelijk en mismaakt voor: Hiên s'en alla par les rues grouillantes du village. Au ras du fossé, un aveugle tourna vers le passant ses yeux blancs barrés de taies bleuâtres, geignit, implora le don d'une sapèque; écroulé dans ses guenilles sans couleur, il levait ses deux mains vers l'homme qui marchait à grands pas dans la lumière, le prenait à témoin de sa misère. Des forçats défilèrent, trois par trois, honteux de leurs défroques verdies, de leurs têtes rasées; au fond de leurs prunelles abruties luisait le désespoir infini des bêtes féroces encagées; ils s'éloignèrent, trainant dans le sable pourpre leurs chevilles noircies par la boucle. Adossé au talus, un soldat anémique et voûté toussait, crachait du sang, et regardait d'un air dément couler sur son dolman déboutonné la salive écarlate. Une femme pleura derrière l'auvent rabattu d'une case. | |
[pagina 147]
| |
Niemand vermag hem te troosten. Hij maakt een einde aan zijn leven.
* * *
De liefde die van ‘L'Aïeul’ uitgaat, is die waarmee Nolly den idealen Franschen officier bezielen wil. Alle Fransche schrijvers zijn wars van het ‘Pruissicisme’. Acker predikt een militairisme van kalme kracht, van ridderlijkheid en eenvoud. Nolly ziet in de verstandige, vaderlijke gevoelens van den meerdere ten opzichte van den ondergeschikte en in de vrijwillige aanhankelijkheid van den mindere de ideale militaire verhouding. En Romain Rolland, de man dien men toch wel het allerminst van chauvinistische partijdigheid kan beschuldigen, laat zijn vrijheidslievenden held het Duitsche militairisme ontvluchten, omdat dit gegrondvest is op willekeurigheid en schaamteloos machtsmisbruikGa naar voetnoot1). Daarom verdient Nolly's standpunt de instemming van den objectieven beschouwer.
* * *
Op ‘Hiên le Maboul’ volgde Nolly's ‘La Barque annamite’, een Tonkineesche psychoroman; daarna een bundel schetsen: ‘Gens de guerre au Maroc’ en ‘Le Chemin de la Victoire’, een patriottisch verhaal. Eindelijk gaf Calmann-Lévy in 1916 zijn nagelaten werk ‘Le Conquérant’ uit - het dagboek van een avonturier in Marocco -, en de Académie kende het, in haar zitting van 29 Juli 1915, den ‘grand Prix’ toe, uitgeloofd aan de beste letterkundige, geschiedschrijver, dichter of dramaturg, die viel op 't veld van eer. Er bestaat nu nog éen onuitgegeven bundel jeugdwerk: ‘Heures Khmères’, waarvan André Rivoire betuigt: ‘J'avais été frappé et séduit par la force et la délicatesse des impressions, la netteté quasi photographique des paysages, les grâces d'un style toujours harmonieux, à la fois original et simple’.
* * *
Het militairisme heeft het grootste aantal der jonge Fransche romanschrijvers geïnspireerd. Wij hebben er op gewezen, en gelooven, ondanks den persoonlijken afschuw dien onze neutrale opvatting ervoor dient te gevoelen, het niet te mogen veroordeelen. Ongetwijfeld heeft het volop meegeholpen, in Frankrijk, tot het bereiken van het volksideaal, dat heden ten dage mogelijkheid, en wellicht spoedig werkelijkheid wordt. En niemand zal met den ongezonden bloeddorst, die kreten als ‘ein frischer, fröhlicher Krieg!’ doet slaken, verwarren den louteren levenslust en het snakken naar het groote en vrije bestaan zonder achterdocht, uitgedrukt in Paul Monnier's roep: ‘C'est la joie qui est la vérité; c'est la joie qui doit être le dernier mot!’ Want, schrijft Romain Rolland's biograaf, Paul Seippel: Notre génération est, Dieu merci, guérie de la crise de neurasthénie collective qui, comme un souffle pestilentiel, passa sur l'Europe vers 1885. Ce que nous voulons, ce n'est plus cette ‘Course à la mort’, dont nous parla Edouard Rod, mais bien: la ‘Course à la Vie!’ MARTIN PERMYS. |
|