Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFransche OorlogsromansIIGa naar voetnoot*)Bourru, Soldat de Vauquois, door Jean des Vignes Rouges (Perrin & Cie, Paris).‘IL y a plus de Bourru's que de Gaspard's’: 't is een andere ‘soldat de Vauquois’, een in de Argonne levensgevaarlijk gekwetste, die het me zeide, en ik geloof hem zonder moeite... Bourru, 't is de tegenvoeter van Gaspard: de norsche, knorrige soldaat, die den oorlog heelemaal niet als een grap opvat, slechts zelden den moed heeft om te lachen of te jokken in de loopgraaf, en slechts met veel tegenzin vecht, zonder geestdrift, uit loutere plichtsbetrachting. Hij is geen Parisien trouwens, en de Parijsche lichtzinnigheid en dartelheid schieten hem te kort. Hij is een boer uit Bourgondië, eerlijk en moedig, doch koppig en pruttelig. Hij is heelemaal geen buitengewone held, doch een gewone, simpele soldaat, een der millioenen namelooze werklieden van den oorlog, een in de rangen verloren troep-man die zwijgend lijdt, een landbouwer die zijn ploeg voor het geweer heeft verlaten, toen het vaderland hem noodig had, en die heelemaal niet coquetteert met zijn lot. Hij bezit niet de welbespraaktheid van Gaspard, noch zijn vlugheid van geest. Hij is traag van woorden en gedachten, zwijgzaam | |
[pagina 131]
| |
en gelaten; hij bromt meer dan eens doch gehoorzaamt stipt aan alle bevelen. Hij vervult nauwgezet de vuilste en pijnlijkste karweitjes, zonder weerzin. Hij haalt aan 't front geene sublieme gekheid uit, doch vecht met onbreekbaren moed en taaiheid, en hij is veel minder snel terneergeslagen of vermoeid als de anderen, die met te veel geestdrift zijn begonnen en gelooven dat er aan hun moed geen einde komen kan. Met melankolie denkt hij aan zijn dorp, zijn wijngaard, zijn meisje, en wacht nochtans geduldig het einde af. En op zekeren dag, na 22 maanden oorlog op den beruchten berg van Vauquois, waar de bloedigste gevechten van den bloedigen Argonne-strijd geleverd zijn geworden, zoodat het later een eer zal zijn te Vauquois te hebben gestreden - waar zoovele kameraden voor altoos hun eindeloozen slaap rusten - wordt Bourru gezonden naar een ander deel van het front, en naar andere ervaringen... De schrijver, die zich onder den vóór den oorlog nooit gehoorden naam van Jean des Vignes Rouges schuil houdt, moet voorzeker een officier zijn en was stellig geen beroeps-romancier. En nochtans is deze roman een zeer boeiend, merkwaardig werk, heel wat aangrijpender dan de oorlogsvertelseltjes van zoovele kamer-dichters, die ook eens over den oorlog iets willen vertellen. Dit is nieuws van den oorlog, ons regelrecht uit een warm-bestookte loopgraaf toegezonden, en ons opgediend zonder veel zorg. Dit boek is als een biecht gestegen uit het diep-ontroerde hart van iemand, die zelf te Vauquois heeft gestreden - de breede en scherpe strategische kijk op de ontwikkeling van de oorlogsgebeurtenissen (de schrijver kondigt eene aparte ‘Histoire des combats de Vauquois’ aan) wijst op officiers-kennis en -opvatting, zooals ook de toon waarop hier over de manschappen gesproken wordt - en is de getuigenis van een man, die zijn gansche land zijn bewondering voor de Bourru's wil laten deelen. Zelf verwittigt hij ons: ‘Vous savez, nous n'avons pas le temps de fignoler ici; je n'attendrai pas que ma statue de Bourru soit bien polie et vernie; à peine dégrossie, je vous l'enverrai’, en dat gemis aan schrijversvernuftigheid en aan fijne polijsting en slijping en kleuring van het soldatenbeeld is ons zooveel te liever, thans - waar alles moet groeien als een daad en klinken als een kreet - dan het knapjes inééntimmeren van mooigeschikte en liefelijk-afgeronde romannetjes in de studie-kamers van zoovele boulevard-auteurs, die ook hun oorlogs-boek ons schenken willen, omdat het aldus past. Jammer dat de auteur zich heeft laten verleiden, nu en dan, tot een beetje rethoriek, tot al te mooi aangedikt praten over de edele helden en de sublieme dooden, tot het schrijven van wat de Franschen ‘des couplets patriotiques’ heeten. Laten we bekennen dat de meesten hunner schrijvers nu en dan zoo'n coupletje zingen; ze is heel natuurlijk ook, die behoefte, in een tijd als deze. En woorden van glorie, die vroeger misschien leeg van zin en rumoerig van klank in onze ooren zouden geschetterd hebben, verkrijgen een heel wat heiliger en ernstiger beteekenis, nu achter elk dezer parade-woorden zooveel echte moed en zooveel gruwelijke opoffering verborgen liggen, ginds, aan 't front, waarvan nu elk bericht ons moet zijn heel duurbaar en vroom... | |
IIIL'adjudant Bénoit, door Marcel Prévost (A. Lemerre, Paris).
Hier stuiten we op een echten oorlogs-‘roman’, op een romantischen roman van den oorlog, die even goed vóór den oorlog had kunnen geschreven worden. Boeken als Gaspard of Bourru of Le Feu of L'appel du sol of Le miracle du feu kunnen, in hun geheel, als zeer weinig romantisch worden beschouwd; 't zijn de indrukken van de schrijvers zelf, die - in meer of minder romantischen vorm - verhalen wat ze hebben beleefd in den grooten oorlog. En elk boek van dien aard kan ons ontroeren, omdat het - al moge het zelfs een beetje onbeholpen samengesteld en geschreven zijn - iets in zich draagt van de wijding van den veeleischenden en subliemen strijd, en ook omdat ons daaruit steeds die toon van echtheid en waarheid tegemoet klinkt, welke ons niet bedriegt, en welke in zoo bizondere mate de geloofbaarheid en levensvatbaarheid van zulke romans verhoogt... Maar naast de boeken, die ons van de gevechtslinie geworden, zijn er de boeken over het front en rond den oorlog, die op een bedacht avontuurtje gebouwd zijn, op een verzinseltje en een liefdesgeschiedenisje, en ons een op en af klimmend verhaal opdisschen en zooals elke gewone roman een begin hebben en een stijging en een ontknooping van de actie... soms nog een thesis op den koop toe... Tot die soort behooren de oorlogsromans van Paul Bourget, Le sens de la mort en Lazarine, en die van Rosny en Hirsch en van zoovele anderen, en behoort ook L'adjudant Bénoit van Marcel Prévost, het eerste oorlogsboek van den bekenden académicien. Ja, romantisch is deze nieuwe roman van den zeer mondainen psycholoog meer dan genoeg... Hij vangt aan met de schending van het Fransche grondgebied door een troep uhlanen, nog vóor de oorlogsverklaring; de Duitschers vallen een grensdorp binnen, om de door de Fransche regee- | |
[pagina 132]
| |
ring gerequireerde paarden te stelen; doch de kleine wachtpost van het naburig fort verdedigt zich dapper, en slaagt er in den vijand met zware verliezen terug te drijven. In het gevecht wordt de held van het verhaal, de adjudant Bénoit, aan het been gekwetst. Hij wordt verzorgd door den rentmeester van het kasteel. Deze - Joze Archer is zijn naam, en hij vocht mee in 1870 - heeft een zeer lieftallige dochter, Gertrude, die den jongen soldaat met veel toewijding verpleegt. En wat gebeurt er? Geen lezer zal het niet raden: Benoit en Gertrude gaan van elkaar houden. Archer is dikwijls afwezig, op inspectie-tocht, en dan blijft het kasteel onder de bewaking van den eenarmigen Rimsbach. De zonderlinge manieren en het onheilspellend uitzicht van dezen half-dwazen bewaker wekken de achterdocht van den adjudant op, te meer daar hij in Rimsbach een mededinger vreest, en een verliefde is gauw geneigd om een concurrent van allerlei snoode inzichten te verdenken. Zoodra de adjudant genezen is, begint hij nauwkeuriger den jongen te bespieden, en spoedig is hij getuige van een heele reeks lichtsignalen, welke uit de vensters van het kasteel worden gegeven. Vergeten we niet dat een belangrijk fort en allerlei geheime verdedigingswerken in de nabijheid van het kasteel liggen. Plots ontdekt hij de waarheid: 't is Archer zelf, die voor Duitschland spionneert, de vader zijner verloofde! Hij verrast hem 's nachts in gesprek met twee andere spionnen, overvalt hem, dwingt hem zijn misdrijf te bekennen, verneemt tevens dat Archer Duitscher is. Hij wil ter wille van Gertrude zijn gevangene met edelmoedigheid behandelen en hem toelaten te vluchten in 't geheim, doch is verplicht hem neer te schieten, om zijn eigen leven te redden. Hij houdt heel het avontuur geheim. En na zijn eerste zwakheid, die hem ertoe bracht te willen redden een spion, dien hij aan zijn oversten had moeten uitleveren, begaat Benoit een tweede zwaar vergrijp: hij wordt de minnaar van Gertrude, de dochter van den door hem gedooden verrader. Dan dringen de Duitsche legers het land binnen; de bevolking vlucht ordeloos. Maar Gertrude weigert het dorp zonder Benoit te verlaten, en als de soldaten wijken, volgt ze hen achterna. Doch spoedig worden ze omsingeld; het meisje sterft, niet zonder aan Benoit de belofte te hebben ontrukt om haar vader - wiens snooden val ze nog niet kent - op te sporen en te ondersteunen. Weer moet de adjudant liegen, boetende voor zijn eersten misstap, toen hij niet den moed vond om zijn plicht te volbrengen en zwak was voor de liefde van een vrouw. En zoo heftig is zijn wroeging, dat hij geen rust meer vinden kan en overal den dood zoekt. 't Is gelukkig oorlog, en de dood niet moeilijk te vinden... Ziehier de ingewikkelde geschiedenis van dezen roman des ‘psychologischen’ romanciers. De oorlog heeft hem niets geleerd. Nog altijd zegeviert in hem de manie van den ‘cas de conscience’: het vinden van een moeilijk gewetensgeval waar omheen heel het fijn-uitgewerkt kantwerk zijner zielkunde kan worden geweven, in heel complexe uitrafelarij van onzekerheden en aarzelingen. En ik verzeker u dat het geval weinig overtuigend is, en al schijnt het avontuur met Gertrude heel zondig - een met bloed en verraad bevlekte liefde! - boeiend en spannend is het ook niet al te zeer. Hier stuiptrekt een kunst, die - laten we 't hopen - door den oorlog ten doode zal gedoemd zijn! ANDRÉ DE RIDDER. |
|