maar jammer dat het gewoonlijk slechts de storm in een glas water blijkt te zijn. Er gingen ook nu immers geen maanden overheen eer we weer insliepen en weer rustig-weg romans lazen, den een na den ander, netjes en burgerlijk; al hadden zij het air van artistiek en mondain, zij raakten in de kern onze heilige principes niet en vereischten in 't geheel geen inspanning om ons te waarborgen dat ‘het geval’ naar 't leven geteekend was.
De hierboven aangekondigde romans hebben dan ook een heel ding op hun geweten.
Daar is een heele durf bij noodig geweest.
Eerst bij den auteur. Deze geeft zich zelf bloot en openbaart in zijn werk z'n diepst innerlijk zijn. Natuurlijk is hij in zijn ‘anders-zijn’ zóo gevorderd dat van terughoudende schaamte geen sprake is. Hij spreekt van zijn goed recht en wijst niet alleen alle medelijden af, doch neemt door zijn roman een bewuste houding aan, waarvan hij weet dat zij niet geduld wordt.
De uitgever is nummer twee. Hij vraagt de aandacht voor een onderwerp dat algemeen ‘onverkwikkelijk’ wordt gevonden en liefst onbesproken blijft of bij voorbaat al met verachting wordt van de hand gewezen.
Er zit een belangrijke risico vast aan een dergelijke uitgaaf.
Misschien vergissen we ons in dit laatste echter, en wordt dergelijke lectuur tòch voldoende gekocht en gelezen door... lotgenooten. Van ‘Levensleed’ verscheen immers reeds een derde druk! Dat wijst op belangstelling en verkoopbaarheid. Doch gezien het onpopulaire, of wilt ge, antipopulaire van ‘het gegeven’ komt er een ernstig vermoeden dat de lezerskring alleen of althans voor het overgroote deel bestaat uit gelijk-gestemden.
Hieruit zijn twee conclusies te trekken.
Ten eerste deze, dat het aantal hunner verre boven ons vermoeden uit staat. En wij ons dus schroomlijk vergissen door maar stok-stijf vol te houden dat het homo-sexueel-zijn een uiterst zeldzaam voorkomend abnormaliteitsgeval is.
In dat geval dienen we dus wel een beetje in te binden en wat meer serieus het vraagstuk der homo-sexualiteit te benaderen. De tweede conclusie is dat de schrijver met zijn roman zijn doel niet bereikt.
Hier kunnen we ons op tweeërlei standpunt plaatsen en het werk van den auteur bezien en beoordeelen uit artistiek oogpunt, dus als kunstwerk, of bedenken dat slechts in de tweede plaats van kunst gesproken mag worden, daar het den schrijver er in de eerste plaats om te doen was de rechten en belangen der zijnen te verdedigen en hun leven in een ander licht te stellen.
In een indertijd verschenen Open Brief van eenhunner tot de zijnen verklaart Felix Ortt in zijn woord vooraf, dat uit den aard der zaak - de titel wijst het reeds aan - zulk een brief een intiem karakter draagt.
Van den roman nu kan dit nooit worden gezegd. Als kunstenaar bemoeit de auteur er zich niet mee of ‘het gegeven’ wel past in den vorm der conventie. Querido heeft zich in zijn Jordaan daar ook niet om bekommerd - en terecht.
Doch in de aangekondigde boeken geven de inleidingen die er aan voorafgaan - Levensleed wordt van een inleiding voorzien van Dr. Magnus Hirschfeld en Anders heeft een woord vooraf van Dr. Walch - voldoende aanleiding om van het eerste standpunt af te stappen en niet in de eerste plaats het werk te bezien als dat van een artiest die zich niet bekommert om wat-de-menschen-zeggen, doch ons te stellen op het standpunt van den homo-sexueelen schrijver die vóor en boven alles wil dat zijn werk mede bijdraagt tot een billijker beoordeeling van hen die anders-zijn. Dat hij zich daartoe bedienen wil van den roman-vorm is zijn zaak. Anderen deden het in brochure-vorm, studie of dissertatie. Dit heeft hij alvast boven de anderen voor, dat zijn vorm aantrekkelijk is.
Zóo bezien - en ik meen dat wij het alleen zóo bezien mogen - dienen wij ons wel te onthouden van literaire kritiek.
Nu komen we terug op de stelling dat de schrijver zijn doel niet bereikt. Wat hij verdedigen wil behoeft in eigen kring geen verdediging meer en voorshands is nog niet een - ook maar kleine ‘opgang’ van het werk onder het groote publiek aan te nemen.
Wij stellen nu twee andere vragen, nl.: wie heeft daaraan schuld en hoe zou dit kunnen worden hersteld?
Het publiek heeft schuld.
Schuld omdat het kleinzielig en bevooroordeeld is. Het heeft nu eenmaal een afkeer van al wat geestelijk en zedelijk ànders is en even de perken te buiten gaat. Verwonderlijk is het alleen maar dat de geschiedenis van een gek en zijn handelingen - in enkele romans als gekozen onderwerp geliefd - hun zulk een afkeer niet inboezemt.
En ook weer niet verwonderlijk, omdat gek-zijn nu eenmaal een erkende ziels- en geestesziekte is, waarbij het als een paal boven water staat dat de patient er niets aan toe of af kan doen en bovendien het medelijden daar een dankbare rol vervullen kan.
Het sexueele leven echter is een uiterst intiem leven en als van-zelf al niet voor openbare bespreking aangewezen. Maar wanneer nu in dat heel intieme leven zóo rationeel wordt ingegrepen en de, altijd onder het mom der braafheid en der