Een belangrijk geschriftje
Voorkoming van verdere Stedenschennis. (Verkrijgbaar bij Mr. F.E. Posthumus Meyjes, Secretaris van ‘Hendrick de Keyser’, Amsterdam, Keizersgracht 144).
MEN herinnert zich, dat kort geleden de heer Posthumus Meyjes een fellen aanval heeft gedaan op zekeren Würdemann, naar aanleiding van het feit, dat deze heer zonder noodzaak medewerkte aan de schending van het Amsterdamsche stads-schoon. De Telegraaf o.a. nam het stuk over, en er ontstond daarna een levendig heen-en-weer-geschrijf. Het voordeel van dezen pennestrijd was, dat nog eens de zoo noodige aandacht werd gevestigd op een verschijnsel, in de kern door en door materialistisch: de treurig-geringe eerbied voor wat vroegereeuwsche eigenlandsche cultuur als rijke schatten, want bewonderenswaarde kunstobjecten, ons heeft nagelaten. En het schijnt, dat, naarmate de jaren vorderen, er een climax valt waar te nemen, wat de amotie-woede betreft: kostbare proeven van nationale bouwkunst worden zonder blikken of blozen opgeofferd, en wat er voor in de plaats verrijst, maakt dikwijls zoo'n indruk van smakeloosheid, dat het lijkt, of al 't respect voor historie en schoonheid (dikwijls vertegenwoordigd in één en hetzelfde object) totaal afwezig is.
Het spreekt vanzelf, dat er gevallen kunnen bestaan, waarin het algemeen belang eischt, tot afbraak van sommige panden over te gaan, maar veel vaker valt het voor, dat zonder noodzaak nationale bouwkunst op barbaarsche wijze wordt vernietigd. Opruiming van uit oudheidkundig of aesthetisch oogpunt belangrijke perceelen moge dus soms worden geduld, wanneer de eischen der practijk het dringend gebieden, evenzeer is het noodzaak, dat een dergelijke opruiming eventueel worde gevolgd door den bouw van huizen, die uit een oogpunt van schoonheid van groote waardij zijn.
Nu er nog geen wetten bestaan die paal en perk stellen aan de vernielwoede van hen, wien het begrip schoonheid totaal vreemd is, is het zaak, dat ijverige particulieren, zoolang er van regeeringswege geen stappen worden gedaan om de stedenschending te voorkomen, de hand aan de ploeg slaan, teneinde zoo spoedig mogelijk te redden, wat nog te redden valt.
Reeds is een dergelijke bond opgericht: den 3en Januari 1918 ontstond de vereeniging ‘Hendrick de Keyser’, die zich ten doel stelt: het behoud van architectonisch- of historisch-belangrijke oude gebouwen. Om dit wit te bereiken moest natuurlijk een financiëel krachtige combinatie worden gevormd, in staat om bedreigde gebouwen of gebouwcomplexen te koopen en zorg te dragen, dat deze aankoopen in ongeschonden staat blijven bewaard en bewaakt. Dat ‘Hendrick de Keyser’ voor haar taak is berekend, blijkt reeds uit het feit, dat al een aantal huizen werden aangekocht, zoodat althans deze niet zullen vallen onder den verminkenden mokerslag. Het lijdt geen twijfel, dat nog meerdere gebouwen of gebouw-gedeelten voor het nageslacht bewaard zouden zijn gebleven, indien de oprichting van ‘Hendrick de Keyser’ slechts een aantal jaren eerder had plaats gevonden.
Het eerste succes is een felicitatie waard; niettemin wenschen wij van harte, dat de algemeene Nederlandsche mentaliteit van dien aard worde, dat de meergenoemde vereeniging overbodig zal blijken, evenals de monumentenwet, waarnaar met belangstelling wordt uitgezien.
RINKE TOLMAN.