Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGrof(?) materialismeJ.R. de Kruyff. In onze kinderen leven wij voort. Een schets. - (Amsterdam, S.L. van Looy. 1917).HET boekje, hier aangekondigd, wensch ik veel ernstige, denkende lezers toe. Het is een pleidooi voor de ‘natuurlijke levensvisie’. Het toont de konsekwenties van de evolutieleer met betrekking tot onze ‘hoogere’ levensuitingen, tot ons ‘ziels’ begrip, tot ons leven-hiernamaals - in één woord: tot onze levensbeschouwing. Voor den wetenschappelijken grondslag van zijn betoog gebruikte de schrijver een aantal citaten uit werken van bevoegde auteurs, die hij tot een goed sluitend geheel gemaakt heeft. Zoo wordt de evolutie-leer uiteengezet; een inzicht gegeven in wat de ‘ziel’ wel en niet is; besproken wat onder ‘leven’ is te verstaan; de erfelijkheid behandeld; het voortleven in de kinderen geschetst; de gevolgen aangeduid die deze levensbeschouwing volgens den schrijver hebben kan. Zakelijk, en toch met overtuiging, waarvan de | |
[pagina 89]
| |
warmte zich bij wijlen doet gevoelen, is het boekje geschrevenGa naar voetnoot1). 't Zij me vergund hier een kleine nabetrachting te houden. Deze mijn apologie - zoo ge wilt - moge dienen als opwekking tot de lezing van het geschrift.
Materialisme! Waarom toch moet deze aanduiding, dikwijls vergezeld van het epitheton grof, door zoo velen - die zich dan ‘idealist’ noemen - met minachting, hoogstens met medelijden worden uitgesproken? Alsof hij, die de oplossing van het levensraadsel meent gevonden te hebben enkel-en-alleen in de materie; die alles, ook het ‘hoogere’, meent te moeten verklaren uit de materie, als funktioneering van de materie, alsof zoo'n materialist dan ook daardoor meteen onvatbaar zou zijn voor de ‘hoogere’ dingen in het leven; geen behoefte aan, geen streven zou kennen naar het hoogere! Om een beeld te gebruiken. Waarom kan men zich den materialist toch niet anders voorstellen dan dag-in dag-uit ploeterend en wroetend in het ingewand der aarde, om daaruit de zwarte steenkool te voorschijn te halen. En waarom schijnt men het zich niet te kunnen indenken, dat ook hij zich zondagen en feestgetijden heeft, wanneer hij zich tooit met de schittering van den waterklaren diamant, vreugde en bevrediging vindend in diens zuiveren glans. Waarom zou hij, die weet dat steenkool en diamant van dezelfde stof zijn, toch het ‘hoogere’ niet onderkennen van het ‘lagere’? Zelfs ben ik geneigd te denken, dat menig zich noemend idealist van menig materialist een lesje in ‘idealisme’ zou kunnen krijgen. Is, om één ding te noemen, blijmoedige toewijding soms geen ‘idealisme’?Ga naar voetnoot2) Waarom ook zou de materialistische levensbeschouwing geen plaats laten aan, ja geen aanleiding geven tot drang naar hooger? Haast schreef ik: integendeel. Wat is dat geen ontzaglijke gedachte, dat de levenlooze stof in de miljoenen jaren zich opwerkte, opstreefde, opworstelde, zoodat ze in staat was ons een Plato, een Dante, een Rembrandt, een Beethoven te geven! Laten we trachten ons in te denken in al de simpelheid van de eeuwenoude waarheid: Stof zijt ge, en tot stof zult ge wederkeeren. En dan te weten dat diezelfde stof zich de meest grootsche bovenstoffelijke voorstellingen geschapen heeft. Dat was de onbewuste drang van de stof zelf - naar hooger. De menschen geloofden aan goden, aan een godheid. Dat was de interpretatie van dien drang: goden willen we worden - alwijs, almachtig, algoed. Er is nog meer. Tracht u alweder in te denken in het feit dat een-en-dezelfde levenlooze materie - en noem die nu stof of energie of hoe ge wilt - in zoo duizenderlei vorm tot levensuiting is gekomen. Zijn hier de grootsche, de verheven, de poëtische gedachten niet voor 't grijpen? En zou de materialist niet de schoonheid kunnen gevoelen en waardeeren, die er kan zijn in een andere levensbeschouwing dan de zijne? Toen we kinderen waren, konden we genieten van het sprookje; maar ook als volwassenen kunnen we, en soms nog beter, het schoone van het kindersprookje doorvoelen. Zoo zal ook de schoonheid van de mooiste Sproke der menschheid nog toegankelijk kunnen zijn, ook voor wie daaraan ontgroeid zijn. Dit alles hoeft hier slechts aangeduid te worden - ter overdenking. Ten slotte nog een enkel woord naar aanleiding van het feit, dat er in deze materialistische levensbeschouwing geen plaats is voor een hiernamaals. Ik geloof dat velen in onzen tijd zoo over deze dingen denken. Maar wellicht wordt hun aantal nog overtroffen door dat van hen die den moed missen, zichzelf deze overtuiging te bekennen; laat-staan er openlijk voor uit te komen. Vooral voor dezen lijkt me het aangekondigd boekje te zijn samengesteld. Zij zullen gaan beseffen dat het, ongetwijfeld schoone en zeer bekoorlijke, Sprookje hun geen bevrediging meer schenkt. En dan zullen ze zichzelf bekennen, dat ze dit al als waarheid gevoelden. En dan zullen ze ervaren dat het juk dat deze waarheid hun oplegt inderdaad zacht is, en haar last licht te dragen. Over hen zal komen een groote, weldadige rust: de rust die het weten schenkt, dat we slechts in onze kinderen voortleven zullen; dat voor ons persoonlijk de ‘goede Dood’ het eind van alles zal zijn. De Aarde ons aller Moeder, in den meest letterlijken en tevens meest diepen zin. Wel kan de stoffelijke Mensch, door zijn aanleg van eeuwen-en-eeuwen, geen vrede meer hebben met altijd in Moeder's nabijheid te zijn. Hij verlaat haar; trekt erop uit. En op zoo'n dag van zwerven ontmoet hij, o zeker, veel schoons en veel liefs en veel goeds. Maar als weer de avond daalt, dan denkt hij telkens terug aan Moeder; en hoe vredig en rustig het zijn zou bij haar. En dan stamelt het Kind der Aarde: | |
[pagina 90]
| |
‘Zoo laat mij elken nacht, Moeder, slapen bij u thuis:
Mij kan geen afstand scheiden, Moeder, van uw liefdelichte huis’Ga naar voetnoot1).
De Aarde - ons aller milde Moeder; in wier armen het eenmaal zacht zal zijn te slapenGa naar voetnoot2).
Amsterdam. P.L. VAN ECK Jr. | |
Naschrift van de redactieDit pleidooi voor het Materialisme van mijn geachten medewerker van Eck ('t schijnt zoo'n beetje mijn noodlot dat ik het altijd met hèm aan den stok moet hebben!) is inderdaad zeer idealistisch, maar... is het ook redelijk? Was het niet Prof. van der Wyck, die eens zeide, dat het Materialisme, als wijsgeerige levensbeschouwing, de onzinnige metaphysica is van hen die meenen... er géén metaphysica op na te houden? De heer van Eck houde het mij ten goede, maar ik acht deze karakterizeering nog altijd volkomen juist. Zeker, de populaire opvatting, die in ‘materialisten’ slechts menschen ziet met alleen zin voor 't lagere, is onjuist; er zijn zeer vele idealistische materialisten zooals er zeer vele materialistische idealisten zijn. Doch wat bewijst dit, in beide gevallen, anders dan dat ‘leer’ en ‘leven’ bij ons menschen elkaar maar al te vaak niet dekken? Vele materialisten zijn, gelukkig, beter dan hun leer; de heer van Eck bewijst het. Wat hij nog niet bewezen heeft is, dat hij ook redelijk is in zijn verdediging. Hij zal toch met mij eens zijn, dat uit ‘niets’ nooit en tenimmer ‘iets’ kan voortkomen. Een boom groeit uit tot wat hij in de kiem, metaphysisch gesproken, reeds was. Welnu, moet het zoo ook niet zijn met de begrippen ‘goed’, ‘schoon’, ‘rechtvaardig’, tenminste als zij een werkelijken inhoud zullen hebben en niet slechts uit conventies zijn ontstaan (in welk laatste geval zij zedelijk van nul en geen waarde zijn)? Voor het Materialisme moge er verandering bestaan, wisseling, omkeering - er is geen enkele logische reden, die een materialist zou mogen doen besluiten, dat wat hij dan wel ‘geest’ gelieft te noemen qualitatief hooger zou staan dan ‘de stof’, waaruit hij dien geest acht voortgekomen. Zelfs als hij met de nieuwere wetenschap aanneemt dat van de twee-eenheid stof-en-kracht niet de stof maar de kracht primair is, verandert de zaak voor hem niet, zoolang hij niet tevens aanneemt dat in die ‘kracht’ zich apriori een beginsel openbaart, dat van die kracht als zoodanig ongescheiden-onderscheiden is. Uit dit beginsel alleen laten zich begrippen als ‘goed’, ‘schoon’, ‘rechtvaardig’, ‘hoog’ (als zedelijke maatstaf), etc. naar redelijkheid afleiden. G.v.E. |
|