In memoriam W.O. Swaving †
(Bibliothecaris der Provinciale Bibliotheek en archivaris der stad Middelburg).
ER bestaat voor den geleerde en voor den letterkundige geen onontbeerlijker vriend dan de bibliothecaris. Hij is voor de gebrilde kinderen der wetenschap en de langlokkige kinderen der kunst, wat de Moeder is voor het huisgezin: hij verschaft hun het dagelijksch geestelijk brood, en van hem wordt verlangd een grenzenlooze zelfopoffering, een grenzenlooze toewijding, een vermogen zich in te leven in de belangen en begeerten van de velen die vragend tot hem komen. Deze toewijdende gemoedsgesteldheid behoeft de bibliothecaris in een kleinere plaats nog haast meer dan in een grooter centrum, waar de Directeur der Bibliotheek zijne zorgen gedeeltelijk kan distribueeren over zijn wetenschappelijke assistenten; en in Zeeland moet de bibliothecaris bovendien zijn een man van smaak, want er heerscht een liefde voor schoonheid, voor oude kunst en architectuur in dit land, die de bewoners waardig maakt temidden van zijn zeldzame schoonheid te leven.
Swaving was een man die zichzelf voortdurend, ik zou haast zeggen systematisch, vergat. Maar het wonderlijkste was, dat die onthouding van persoonlijke expansiviteit bij hem een positief karakter droeg. Men kon zelf niet enthousiaster zijn voor zijn voorgenomen werk dan de deskundige vriend bij wien men inlichting vroeg, - hij gaf door zijn persoonlijkheid verhoogde geestdrift aan andrer intentie. Hij was daarom een bibliothecaris par droit d'esprit en par droit de coeur. Ik weet niet welke zijner innerlijke rijkdommen grooter was, zijn kennis of zijn belangstelling; ze vloeiden in elkander over, zijn belangstelling dreef hem tot meedeelen van al wat hij wist, en had het onderwerp hem voorgelegd, de herinnering gewekt aan eigen vroegere ontdekkingen, dan maakte dit zijn medeleven weer krachtiger.
Dit ‘dienen’, genomen in den hoogsten, den nobelen zin des woords, was zoozeer naar voren komend in zijn mentaliteit en in zijn karakter, dat hij van de twee persoonlijkheden, die in den bibliothecaris aanwezig zijn, veel meer vertegenwoordigde den gemeenschapsmensch dan den kamergeleerde. Wie zijn weinige, maar zeldzaam keurige en nauwkeurige geschriften leest, o.a. over ‘een Middelburgsch Renaissance-Portaal’, zijne ‘Inleiding tot den Inventaris der Rechterlijke Archieven van Middelburg’, zijn opstel over een oud huis bij de ‘Gistpoort’ in die stad, gepubliceerd in het Archief van het ‘Zeeuwsch Genootschap’, zal beseffen dat met Swaving een geleerde, een historicus van het oude gilde (hij was een leerling van R. Fruin) is heengegaan. En zijne kritische werkzaamheid in de commissie van Redactie van het Zeeuwsch Genootschap is geprezen door de meest bevoegden. Hij wàs kritisch, tot in het persoonlijk onderhoud, maar zijn humane bescheidenheid gaf aan de kritiek de gedaante van een schuchtere vraag, en voegde tactvol de waardeering toe aan de opmerking, welker juistheid men te dringender besefte.
Vóór alles echter voelde hij zich geroepen te leven voor de gemeenschap, en deze roeping was bij hem, zoo geheel anders dan bij velen, niet een holle phrase, maar een realiteit. Hij behoorde niet tot hen die (zooals Omar Kayam het uitdrukt) ‘het geijkte wijselijk beleden’, - een diepere, mildere wijsheid was zijn eigendom; voor zijn deel te trachten naar opheffing van wat verdrukt wordt, naar bevrijding van hen in wie de schoonheid, de drang naar hooger dingen verborgen bloeide, en zoo is hij in zijn langjarige werkzaamheid aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Middelburg een zegen geweest voor menigen jongen met letterkundig talent, dat vaak miskend wordt en vertreden door de eischen van andere vakken, die grooter maatschappelijke voordeelen beloven. Later, toen hij bibliothecaris werd, heeft hij zijn arbeid voortgezet voor de kleinen, de jongeren, de half-ontwikkelden; zijn hulpvaardigheid zag niet naar leeftijd of rang, de jongens