Tooneel
Goethe's Faust bij Royaards
In 25 Tafereelen door C.S. Adama van Scheltema. Met de muziek van Dr. Alphons Diepenbrock, uitgevoerd door leden van het Concertgebouw-orkest, onder leiding van den componist, met medewerking van een vrouwenkoor. Dans van Lilly Green, met enkele harer élèves.- ‘Boerendans’ ingestudeerd door Mevrouw Herlé. Concertmeester Louis Zimmerman. Decors en Costumes naar ontwerp en onder leiding van Frits Lensvelt en Nell Bronger, vervaardigd op eigen ateliers. Regie: Willem Royaards.
TOEN, om zes uur, in den geheel gevulden Paleis-schouwburg, alle lichten plotseling uitgingen en de zaal in diepe duisternis gehuld werd, toen - na een korte muzikale inleiding - van achter het donkere tooneel een stem, die ons, wachtende toeschouwers, een Goddelijke klonk, heerlijk begon:
‘Gij nadert weer, die schimmen waart gebleven,
Sinds gij u aan mijn blikken had getoond.
Zal ik beproeve', u thans niet prijs te geven?
Voel ik mijn hart nog door Uw beeld bewoond?
Gij dringt nabij! Welnu, dan moogt gij leven,
Zooals ge uit damp en nevel om mij troont.
Mijn boezem voelt zich weder zoet ontstellen
Bij de ademtochten, die uw stoet verzellen’.
toen voelden wij ook langzaam den geest in ons komen, toen hoorden we Goethe zelf, die zóó tot ons sprak, toen waren we meteen ontvankelijk geworden voor al het schoone en was ook de stemming in ons gewekt, en in heerlijke devotie gaven we ons over aan wat was en komen zou. De hemelen openen zich voor ons, de engelen wedijveren om Gods werk te roemen..., daar verschijnt de grijnzende Mephistopheles, die op de vraag van den Heer:
‘Wordt gij op aard dan nooit iets goeds gewaar?’
gretig:
‘Neen Heer! Ik vind het daar, als steeds, van harte naar’
antwoordt. De Heer, hoewel hij zegt:
‘Hij dwaalt, de mensch, zoolang hij streeft’
wedt met den duivel, dat ten slotte, niettegenstaande alle duivelsche verleidingen, die Hij hem toestaat op Faust, Zijn dienaar, toe te passen, het goddelijke in dezen Faust zal overwinnen. Dan komen wij bij den onbevredigden zoeker.
Dr. Faust. En dan speelt zich na-elkander het drama voor ons af. Het plan tot zelfmoord, de Paaschwandeling, het contract met den duivel. We bezoeken Auerbachs Keller, zijn getuigen van de verjongingskuur in den Heksenkeuken en aanschouwen dan het begin van de ‘Gretchen-Tragödie’
Na de pauze een schitterend tooneel: het boschen grottafereel, waar Faust uitroept:
‘Verheven geest, gij gaaft mij, gaaft mij alles,
en dan laat volgen:
‘O, dat de mensch nooit iets volkomens vindt,
Hij gevoelt de rustelooze onverzadigdheid in zich, die hem doet zeggen:
‘Zoo wankel 'k van begeerte tot genot
En van 't genot versmacht ik naar begeerte’.
Het Gretchen-spel gaat door: ze mint en valt. En Faust, nog steeds onbevredigd, zal Mephistopheles meer duivelsche genietingen doen smaken. De Walpurgisnacht: de kermis van de hel! En Mephistopheles ziet duidelijk:
‘De heele maalstroom streeft naar boven;
Gij denkt te schuiven en gij wordt geschoven!’
Faust ziet vervolgens in een visioen Gretchen. Hij dwingt Mephistopheles hem bij haar te brengen en met des duivels hulp wil hij haar uit den kerker bevrijden! Maar tevergeefs. De ongelukkige is waanzinnig geworden. Margareta herkent Faust en sterft. Terwijl Mephistopheles uitroept:
klinkt de stem uit den hemel:
‘.......... Gered geworden!’.
De ontroerende schoonheid van spel en stuk, die ons meer en meer bekoort, die ons hooger en blijer stemt in steeds stijgend genot en steeds zwellend geluk, al schooner en schooner en schooner, brengt ons in extaze. Een extaze, die het publiek jubelen doet en aan het slot galmend doet juichen en roepen en schreeuwen om Royaards. Een daverend, kletterend applaus, dat ophoudt om weêr opnieuw los te barsten, na nieuwe hulde: allen staan van hunne zitplaatsen op en schreeuwen en klappen en juichen, niet wetend hoe anders den grooten man hunnen dank te brengen. Hem! En allen anderen! Goethe's Faust, Royaards' Faust, Adama van Scheltema's Faust, Laroche's Faust, Lensvelt-Bronger's Faust! Aller Faust! Dank, dank, dank!
Ja, wat is er niet gewrocht en gewerkt geworden vóórdat dit resultaat bereikt was! Wij - die ook een groot deel van de generale repetitie van dit meesterwerk hebben mogen bijwonen - wij konden nog eens van nabij waarnemen, wat een uiterste krachtsinspanning, wat een onvermoeide ijver en schier bovenmenschelijk geduld vereischt werden van Royaards, vóór de groote gebeurtenis - een historisch feit - tot stand gebracht was. Heel het kunstlievend Nederland is Royaards dankbaar voor zijn grootsche daad! En allen, allen, die iets voelen voor onze Nederlandsche Tooneelspeelkunst, móeten deze voorstelling bijwonen!
‘FAUST zien, en dan sterven ...!’
Dat zij de leuze!
Br. VAN ES.