Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd✡ De Genestet - FreudenthalDen Haag, 17/2 '18 Geachte Redactie,
Beleefd verzoek ik U het volgende te willen meedeelen naar aanleiding van het in Den Gulden Winckel van 15 Jan. l.l. voorkomend artikeltje van den heer To van RijeGa naar voetnoot1). Gelukkig kan ik den geachten inzender gerust stellen: de Genestet's gedicht is wel zeer waarschijnlijk het oorspronkelijke. Hij leefde immers van 1829-1861 en het bedoelde gedicht ‘Benjamin-af’ komt bij hem voor in zijn verzenbundel ‘Laatste der Eerste’, welken hij in 1861 publiceerde. In zijn Voorrede op dezen bundel zegt hijGa naar voetnoot2): ‘Dit bundeltjen bevat mijne, in allerlei boekjens en hoekjens, ‘verspreide gedichten van 1854 tot 1859, benevens een paar van 1860....’ Hoogstens kan zijn gedicht dus in 1860 ontstaan zijn. In het door den heer van Rije geraadpleegde werk van Max Geissler nu, vind ik op dezelfde bladz. (135) als levensdata van August Freudenthal: 1851-1898. Toen dus het gedicht van de Genestet ontstond (in 1860; misschien wel in 1854, waardoor elk onderzoek overbodig zou worden!) was Freudenthal 9 jaar oud. Nu lijkt het mij niet waarschijnlijk dat deze toen reeds verzen in dialect schreef, te minder daar ik in Brümmer's ‘Lexicon der Deutschen Dichter des 19. Jahrhunderts’ lees dat hij in 1870 naar Bremen ging, ‘wo er seit 1874 ausschlieszlich litterarisch und seit 1883 als Redacteur der “Bremer Nachrichten” thätig ist’. Mijns inziens mogen we hieruit wel besluiten dat de Genestet's gedicht eerder is ontstaan dan dat van Freudenthal, en ik hoop hiermede den heer van Rije voldoende te hebben ingelicht. Gaarne zou ik echter iets over het woord plagiaat in het midden willen brengen en wel naar aanleiding van een kantteekening in Geisslers genoemd werk. Ik raadpleegde het in de Koninklijke Bibliotheek en vond er naast Freudenthal's gedicht: ‘Gestolen van de Genestet’. Deze hatelijke woorden zijn hier geheel misplaatst en ik zou wel willen weten of de geachte kantteekenaar begrijpt wat plagiaat beteekent. Plagiaat is letterdieverij, dus: het met zijn eigen naam onderschrijven van een andermans werk! Moeten we nu hier spreken van plagiaat? Hoe talloos zijn niet de voorbeelden dat twee dichters dezelfde gedachten, ja zelfs dezelfde woorden hebben, hetzij bewust dan wel onbewust. En moeten we Perk's schoonste schepping: Iris, een plagiaat noemen omdat hij hier (bewust) den grooten Shelley heeft gevolgd? Ik hoop dat de kantteekenaar (namen weet ik niet) zich bekeeren zal! Dankend voor de geschonken plaatsruimte en met de meeste hoogachting Uw dw. dn., L.W.J. HOL. |
|