Den Gulden Winckel. Jaargang 17
(1918)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig leven uit de februari-tijdschriftenStemmen des Tijds.L.E. eindigt haar historisch-novellistisch verhaal omtrent de lotgevallen van het patriciërskind Mietje van der Dussen, een Amsterdamsche, die zich tot het Geldersche voelt aangetrokken, bij Doesburg met haar zusters een buitentje koopt, daar een tijdje lang bloemen plant, de harp betokkelt en zingt, aan jachtdiners deelneemt en in den wat vereenzaamden nazomer van haar jeugd trouwt met een man met een mooien titel. Veel schokkends gebeurt er niet in dit verhaal, al hooren we veel van oorlog en krijgslieden. Zonder pointe of climax is het toch wel aangename lectuur, al moge de schrijfster dan voortaan haar stijl wat beter verzorgenGa naar voetnoot*) en al blijft er van de novelle nu niet zoo heel veel bij den lezer hangen. L.E.'s zuster Ignatia Lubeley heeft dergelijke verhalen wel beter geschreven. Grappig! dezer dagen werd mij verteld, hoe een mijner boeken in een familie-archief is terecht(?) gekomen, omdat... ik, geheel onwillekeurig, voor een mijner bij-personen (een onschuldig boerinnetje) een naam had gekozen, welke met dien der bewuste familie overeenkomst bleek te toonen! Nu, in L.E.'s novelle kunnen met heel wat meer recht de van Pallandts, de van Heeckerens en Schimmelpennincks grasduinen, en nagaan hoe van hun voorzaten die overgrootmoeder trouwde met genen overgrootvader en die achterneef zich een béétje mésallieerde met gindsch ongetiteld goudvinkje. - Geen litterair genoegen, maar tòch een genoegen, naar men ziet! Van de overige bijdragen noemen wij slechts de Verzen van Willem de Merode en Dr. F. Rutten. Bij den eerste heeft men invloeden van Geerten Gossaert aangewezen. In 't hier volgende speurt men zeker iets van Gossaerts getemperde kracht in rhythme en plastisch vermogen. De wijnstok
Aan uwen sterken muur gestut,
Voor allen guren tocht beschut,
O God, laat dragen,
In zuivre lucht,
Mij eedle vrucht,
Naar uw behagen.
Gij, die de winden hebt geluwd,
Uw zoetheid in mijn vrucht gestuwd,
Warm gouden zeemen,
Zoodat de hand
Bevende brandt
Om haar te nemen.
Kom zelven tot uw rijpende aard,
De bonte bleeke najaarsgaard,
Zij toeft uw stonde.
En laat mijn wijn
Geheven zijn
Ten uwen monde.
| |
De Gids.De beurt is thans weer aan Herman Teirlinck, die zijn vriend van de Woestijne uitvoerig verslag doet omtrent de hartsaangelegenheden van hun vriend Paul Mornar en het vroegere herbergmeisje Germaine Theunis. Paul is nog maar steeds in 't onzekere, wàt te doen: met haar samen te blijven of zich van haar los te maken. De toestand wordt min of meer pijnlijk voor Paul, nu langzamerhand de heele familie Theunis de ‘gevallen’ dochter en zuster, zij 't dan in schuchtere droefheid, komt bezoeken in haar weeldrige omgeving van door een ‘heer’ onderhouden vrouw. Over allerlei alcoof-geschiedenisjes uit het Brusselsch leven worden wij dan nog met smakelijke uitvoerigheid ingelicht. Van Ada Gerlo een schets over haar bekende onderwerp: het dualistische en gescheurde in de ziel van de moderne vrouw. Er is wel wat veel onverwerkte meditatie in den trant van ‘Wat een vrouw denkt over...’ in dit schetsje en wat weinig van die klaar-bezonken schoonheid, die ons Ada Gerlo's ‘Herinneringen’ zoo lief doet zijn. Dr. J.D. Bierens de Haan geeft een beschouwing over het Geluk: Het Eeuwige Oogen-blik. Geluk is de gave van het Oogenblik. De ontmoeting van de vrouw en den dichter was oogen-blik, in die schoone en diepere beteekenis des woords, waarbij het eeuwige in den tijd wordt bedoeld. Wij noemen voorts een artikel van Prof. Leo van Puyvelde over de Vlaamsche Beweging en den Oorlog, en poëzie van Aart van der Leeuw. Joh. de Meester gaat kort de jongste prestaties op 't Tooneel na. In Jan Kalf's ‘De Duivel in Delft’, dat Groot-Nederland deze maand als los bijvoegsel heeft, vindt hij (3e bedrijf): ‘brokken dialoog met een perversiteits-blootlegging die fijn spot’. - Wat betreft de vertooning van Borel's vertaling van Tagore's The Post Office, opgevoerd door den propagandist der ‘vergeestelijking’-op-de-planken Verkade, noemt de Meester het opmerkelijk, dat juist de striemendste critiek op die vertooning is gekomen van... Borel, die den auteur ‘verontgeestelijking’ verweet. | |
Groot-Nederland.Cyriël Buysse vervolgt zijn roman uit het Vlaamsche boerenleven: De Strijd. Louis Couperus neemt ons weer mee in de Grieksche wereld zijner verbeelding; hij schreef een tweede idylle van Theokritos: De Tooveressen. Troostvol is het, zegt Aart van der Leeuw, in deze tijden, nu de volken, door haat verbijsterd, hun onderlingen naijver met de wapens trachten uit te vechten, zich te herinneren welk een wonderlijke aantrekkingskracht sommige van die strijdende rassen op elkaar hebben uitgeoefend. Zoo is er veel literatuur waarin zich ‘het Duitsche Heimwee naar het Zuiden’ weerspiegelt en de schrijver voert ons daarin binnen. Carry van Bruggen zet in ‘Prometheus’ haar studie over het begrip der ontwikkeling van het Individualisme in de literatuur voort en is nog altijd aan de meer algemeene inleidende beschouwingen. Ze heeft het nu over de vijanden | |
[pagina *2]
| |
van de maatschappij, en hare steunpilaren. Elke maatschappij heeft twee groepen vijanden: de rechtvaardigen en de wijzen. Want deze streven krachtens hun aard naar Eenheid, naar de ontbinding, de maatschappij streeft naar de distinctie, naar het behoud. Deze stelling wordt scherpzinnig, schoon wel met wat veel herhalingen door de schrijfster ontwikkeld. Wel typisch overigens, dat ook deze verdedigster van het: alles vloeit (wat ook zeker waar is) zichzelve wel wat ‘vast zet’ in bepaalde dogma's. Zoo in 't dogma van dat ‘vloeien’ zelf al. Zij zegt: er is geen zijn, maar alleen een worden. Ik keer het om en zeg: er is geen worden, maar alleen een zijn. ‘Worden’ toch is een relatiebegrip, gebonden aan tijd en ruimte. Er kan dan ook alleen een worden zijn, omdat er een zijn is. Tegenover het indeterminisme, dat zij (terecht) onhoudbaar noemt, stelt de schrijfster het causaal-determinisme. Er is echter ook nog een ethisch-determinisme, gelijk dit bv. door Dr. J.D. Bierens de Haan in zijn uitmuntende studie over het Begrip der Zedelijke Vrijheid (Wijsgeerige Studies, den Haag) is uiteengezet. Ik kan dit artikel aan mevrouw van Bruggen en den lezers van haar overigens zeer leerrijke beschouwingen aanbevelen. Hélène Swarth zingt Liedjes. Nico van Suchtelens boek ‘Uit de diepten der Ziel’ kan geen genade vinden in de oogen van Dr. P. Bierens de Haan (den Utrechtschen psychiater, broeder van den bovengenoemde). Dit boek behoort volgens hem tot de niet goede psycho-analyseliteratuur; door 't ‘idealistische’ er aan eigen kan het argeloozen licht misleiden, anderzijds zou het meer critische buitenstaanders tegen de psycho-analyse in het harnas kunnen jagen. Het moet er toe bijdragen de verwarring der geesten te bevorderen, meent Dr. B. de H. | |
De Nieuwe Gids.Van Jac. van Looy wederom een van die bizarre Zebedeus-Bijlagen, die ik niet begrijp en dus ook moeilijk waardeeren kan. Beter binnen mijn bereik ligt het door Frans Erens meêgedeeld ‘geval van teleurstelling’. Menschen uit de provincie hebben in Amsterdam voor een half jaar kamers gehuurd (met pension) om eens echt van 't stadsleven te genieten. Eerste ontnuchtering: er is geen vuur nog. Tweede ontnuchtering: 't eten is slecht. Een wel wat vlak verhaaltje, waar men niet den naam F. Erens boven zou verwachten. Pittiger is wat mevr. Simons-Mees ditmaal geeft: een eerste ‘spel’ van ‘Droom en Leven’. Een Professor (53 jaar; getrouwd) is wat jaloersch op een nòg ouderen collega, van wien blijkt dat hij een jong, aardig meisje, een kennisje van prof. I, heeft ingepalmd en van zijn vrouw is gescheiden om met dat meisje naar 't buitenland te gaan. Dan droomt de prof., en hij is zélf in 't buitenland (het voortooneel blijft nu in 't donker; de handeling voltrekt zich verder op een kleiner achtertooneel, nadat een gordijn is weggeschoven). Het meisje staat vóór hem en... ze blijkt voor hém daar gekomen; van dat andere ‘was geen woord waar’. En ze zou nu met hèm... Telefoneer maar even met je vrouw in Holland! lacht zij (wijzend naar een hoorntje op 't hotel-tafeltje): je zal zien dat zij 't goed vindt. Maar dat hoorntje is niet verbonden?! O, hindert niet, lacht het meisje: Nieuwste toestel voor draadlooze telefoon! Maar de prof. is het nummer vergeten! Doet er niet toe - geef dan alleen maar straat en huisnummer op! - De professor doet het en... jawel, zijn vrouw vindt het alles uitstekend! Professor in de wolken; omhelst Anneke. ‘O Anneke, nu komt 't toch eindelijk, het onbewust-gedroomd geluk, waarnaar ik altijd heb gehunkerd!’ Dan schuift het gordijn dicht en de professor ontwaakt in zijn studeerkamer op 't weer licht geworden vóór-tooneel. Gesprek met prof. en zijn vrouw. Anneke? Maar die is immers weg - met dien collega... Fijn geeft mevr. Simons-Mees hier weer: diep-heimelijk verborgen ziels-bewegingen. In zúlk een stukje is ze in haar kracht. M.H. van Campen neemt Mevr. Scharten-Antink in bescherming tegenover haar bewonderaars, die altijd met ‘Sprotje’ aankomen en b.v. ‘Catharina’, dat bloeiende jeugdwerk van deze schrijfster, vergeten. v.C. geeft er een enthousiaste analyse van. Van Jan J. Zeldenthuis vinden we een bibliographische, aesthetische studie over Detlev von Liliencron (door denzelfden auteur indertijd beknopter in D.G.W. behandeld). Jeanne Reyneke van Stuwe toont zich zeer ingenomen met Ina Boudier-Bakker's ‘Het Spiegeltje’. Omdat wij zelf in het vorig nr. een tegenovergesteld oordeel uitspraken, halen wij billijkheidshalve het volgende aan. Het kan niet anders, of bij de lectuur van Het Spiegeltje dringt zich met onweerstaanbare kracht de herinnering bij ons op, aan dien anderen roman van smartelijk vrouwenleven: Top Naeff's Voor de Poort. Zij stelt ‘Het Spiegeltje’ zelfs boven ‘Armoede’, vindt het levensvoller en menschelijker. Uitvoerig schrijft André de Ridder over Belgische oorlogsboeken, C.J.A.v. Bruggen over de Gijsbrecht van Verkade. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.‘In de kunst schuilt altijd een wonder’. Dit woord van H.P. Bremmer is het motto waaronder Anne Hallema schrijft over den beeldhouwer J.C. Altorf. Hard was voor Altorf de weg tot de kunst, maar hij heeft doorgezet. Eigenaardig die kunst, gesneden in hout en ivoor, waarin de emotie voor vormen overheerschend is. De vele reproducties geven er ons een denkbeeld van. Just Havelaar eindigt zijn doordringende studie over Lucas van Leyden, den moeizaam-bezonnene, den stuggen, vreugdeloozen werker, die koortsig de natuur najoeg en aan haar bleef vastgeklonken. Hij moest studeeren, opdat Steen en Rembrandt schéppen konden. - Litteraire bijdragen van Marie Schmitz, Elisabeth Zernike en Jo de Wit. | |
Onze Eeuw.INHOUD: De Johanniters in Nederland, door Mr. S. Muller Fz. - Dubbel-ik, door H. van Loon. - De rechtsphilosophie van Rudolf Stammler (Eene bespreking van Mr. J.M.J. Schepper's proefschrift ‘Nieuw-Kantiaansche Rechtsbeschouwing’), door Mr. Gerbert Scholten. - Reuterherinneringen, door Prof. Dr. F.J.L. Krämer. - Verzen, door Mr. P. Otten.
✡ Mooi Groningen. De op blz. 30 van dit nr. afgedrukte illustratie geeft een kijkje op den burcht Ewsum bij Middelstum vóor 1648.
✡ Misstelling. Mr. P.H. Ritter Jr. meldt ons, dat in zijn bespreking van Jacob Israël de Haan's ‘Liederen’ in het vorig nr. een misstelling heeft plaats gevonden. Er staat daar (blz. 9 eerste kolom onderaan): moet de uitingsvorm dier lyriek zich verliezen en begeven in ... Men leze hiervoor: moet den uitingsvorm dier lyriek verliezen, en zich begeven in... |
|