Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdProf. Dr. Jan te Winkel
| |
[pagina 166]
| |
bijna dertigjarig lidmaatschap der examen-commissie voor middelbare akten; door het uitgeven sinds 1867 van die lange reeks geschriften, boeken, brochures en verspreide opstellen, op het gebied van letterkunde en taal in den ruimsten zin dezer woorden, heeft hij zich dien uitgebreiden kring van, hoe kan 't anders dan dankbare, leerlingen en lezers verworven in alle deelen van Groot-Nederland, die duurzame ‘eerzuil in [den geest] des volks’, hem door menigen ‘cher maître’ in zijn vergeten graf wellicht benijd. In dit ‘maandschrift voor de boekenvrienden in Groot-Nederland’ geeft het geen pas, ook al zouden de hier beschikbare ruimte en de te eerbiedigen eenvoud en bescheidenheid van den jubilaris zulks al niet reeds beletten, zijn uitvoerig levensbeeld te geven; en een eenigszins volledige bibliographie zou dit geheele nummer voor zich opeischen! Ik verwijs daarom belangstellenden naar mijn artikelen van deze en de volgende maand in ‘Het Boek. Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen’. Trouwens voor Den Gulden Winckel is te Winkel geen onbekende. In het nr. van 15 Juni 1906 verscheen zijn portret bij het waardeerend artikel over zijn Inleiding tot de geschiedenis der Nederlandsche taal door P.L. van Eck Jr., terwijl ikzelf het voorrecht had, in het nr. van Sept. j.l. op te W.'s verdiensten jegens Vondel, o.a. door zijn studie Vondel als treurspeldichter (1882), zijn artikel De speelbaarheid van Vondels stukken (Het Tooneel 1887) en zijn stichting (1901) en leiding van Het Vondelmuseum, te wijzen. (Niettegenstaande den aanval van den zeer geletterden H.C.M. handhaaf ik van mijn opstel iedere letter.) Bovendien is de aandacht van het dag- en weekbladlezend Nederland op den persoon en het werk van te W. nog onlangs gevestigd, bij de viering op 31 Maart van diens 25-jarig professoraat, bij welke gelegenheid leerlingen en vereerders zijn zeer geslaagd portret, door Mevr. van Duyl-Schwartze, der Universiteit hebben aangeboden. Op enkele fata en data, op enkele publicaties dan ook slechts, zij hier gewezen. Toen Jan te Winkel, na van '66 tot '72 te Leiden en daarna te Groningen respectievelijk onder Matthias de Vries en H.E. Moltzer gestudeerd te hebben, summa cum laude in 1877 promoveerde op het bekende proefschrift Maerlants werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw (2de omgewerkte druk in 1892), had hij in binnen- en buitenland reeds een wetenschappelijken naam. Van 1878 dan ook reeds af is hij redacteur van de Bibliotheek van Middelnederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot1) (in datzelfde jaar gaf hij hierin zijn uitgave van Moriaen, in 1881 van Esopet); van '78 ook dagteekent reeds zijn lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden, weldra gevolgd door dat van vele andere geleerde genootschappen. Zoo behoort hij tot de eerste buitenlandsche eereleden der Kon. Vlaamsche Academie te Gent, in 1887,Dr. Jan te Winkel
Foto van omstreeks 1890 dus een jaar na de stichting, benoemd. In 1908 lid geworden der Kon. Academie van Wetenschappen te Amsterdam, vertegenwoordigde hij deze en de Universiteit bij de viering van het 25-jarig bestaan der Vlaamsche Academie en hield aan den feestmaaltijd, op Zondag 8 Oct. 1911, ten aanhoore van Z. Exc. P. Poullet, Minister van Wetenschappen en Kunsten, een met ‘levendige en langdurige toejuichingen’ onderbroken en aan het slot met ‘handgeklap’ beloonde toespraak (Gedenkboek 1911, blz. 83-86), waarin op fijne en handige wijze gepleit werd voor dat door de Vlaamsche broeders zoozeer begeerde, thans door den overweldiger opgedrongen, goed. De onderbreking der toespraak had plaats na de woorden: ‘want... bij ons zijn alle hoogescholen Vlaamsche hoogescholen’. Zijn belangstelling in den Vlaamschen strijd dagteekent trouwens reeds uit zijn studententijd en bleef onverzwakt; sinds 1884 nam hij op alle | |
[pagina 167]
| |
Taal- en Letterkundige Congressen, in het Alg. Ned. Verbond sinds de oprichting in 1897Ga naar voetnoot1), in de Vereen. Het Nederl. Lied van haar stichting in 1904 af, een vooraanstaande, dikwijls leidende plaats in bij den strijd voor en met de taal- en stamgenooten. En menige passus in zijn geschriften legt er getuigenis van af, terwijl o.a. zijn veel aangehaalde artikelen in ‘Vragen van den Dag’ van 1894 (De Vlaamsche bewegin'g en haar belang voor de Noord-Nederlanders) en 1896 (Het Nederlandsch in Noord-Amerika en Zuid-Afrika), evenals zijn brochures van 1897 (De Nederlandsche taal in Zuid-Afrika), van 1899 (Waar het om gaat in Zuid-Afrika) en van 1908 (Wat wil het Algemeen Nederlandsch Verbond?) geheel aan dien strijd zijn gewijd, aan de stam- en taalpolitiek dus. Aan Nederlandsche politiek heeft te W. echter nooit anders gedaan dan door het uitgeven in 1896 van de van streng liberalen geest doortrokken brochure De toekomstige partijen in den Nederlandschen Staat en in 1809 van het zeer uitvoerig en smakelijk leerdicht, tijdzang zou men in Da Costa's dagen zeggen, De Regenboog der Staatspartijen, respectievelijk onder de namen Anonymus en Pyróphylax. Bij het ontdekken dezer schuilnamen, de eenige waarvan te W. zich in lateren tijd bediende, moet ik een andere ontdekking op allerhoogst gezag ongedaan maken: in een jubileum-artikel in het Amst. Stud. Weekbl. Propria Cures van 14 April j.l. deelde ik, op gezag van het officieele ‘Register op de veertig eerste jaargangen van het tijdschrift Nederland (1849-1888)’, samengesteld door L. (wie is dat?) mede, dat achter het pseudoniem Kiliaen de dichter te W. zich verborgen had Gelukkig, dat deze onwaarheid in commissie aanleiding werd tot het ophelderen van de namen Pyróphylax en Anonymus. Ook zal het niet iedereen bekend zijn, dat Prof. te W. als bibliothecaris van de Vereeniging Het Spinozahuis sinds de stichting in 1897 de Rijnsburgsche verzameling catalogiseerde, daardoor een blijvende hulde brengend aan Neêrlands, ook door te W. bewonderden, grootsten wijsgeer. Trouwens, we stipten het reeds aan: te Winkel zelf is iemand, die blijkens bijna al zijn werken een grondige studie der wijsgeerige stelsels heeft gemaakt niet alleen, maar die ook zich zelf een weloverwogen, evenwichtige levens- en wereldbeschouwing veroverd heeft; die - hoewel altijd werkend volgens historische en exacte methode, of misschien wel juist door deze - tot het rustgevend geloof in een Absolute Wereldorde is gestegen, waarvan hij vooral in de monumentale Inleiding tot zijn, sinds Sept. 1907 verschijnend, levenswerk De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde rekenschapFacsimile van Prof. Dr. J. te Winkel
geeftGa naar voetnoot1). Van dezen machtigen arbeid, ‘rustig en recht als (van) een die weet’, verschenen reeds CVIII + 2581 blz. Met nog één, dubbele, aflevering, waarvan de eerste 10 vel reeds afgedrukt zijn, zal dit standaardwerk voltooid zijn en een geschiedenis onzer letterkunde tot de oprichting van ‘De Nieuwe Gids’ bestaan, zooals alleen een man van zijn belezenheid, degelijkheid, werkkracht en waarheidsliefde vermocht te scheppen.
D. FULDAUER. |
|