uitgever van Looy anders gaarne succes hadden toegewenscht!) nog aanbeveling kan verdienen.
G.v.E.
DE ‘bloemlezing’ behoort tot een dier sociaal-aesthetische verschijnsels, welke even verklaarbaar zijn als... bedenkelijk. Men heeft de bloemlezingen nu eenmaal te aanvaarden; en we zùllen ze aanvaarden, mits de bloemlezer zelf blijk geeft van de meest volstrekte piëteit. Immers, buiten de schrijvers en dichters om grasduint hij ad libitum in hun werk; hoe grooter vrijheid, des te zwaarder verantwoordelijkheid! En in 't bizonder geldt dit tegenover de dichters, daar in het vers geen woord en geen letterteeken naar willekeur gewijzigd kan worden zonder den inhoud te verstoren, het geheel te verminken.
Het spijt ons te moeten constateeren, dat Dr. J.A.N. Knuttel in het derde deel zijner ‘Bloemlezing uit Nederl. schrijvers sinds de Renaissance’ (uitg. S.L.v. Looy Amst. 1916) aan deze fundamenteele eisch niet voldaan heeft.
In dit derde deel is een keus gedaan uit onze litteratuur sinds '80. Het komt mij voor, dat de intuïtieve voorkeur des heeren Knuttel voor sommige onzer hedendaagsche dichters, de mate zijner piëteit bepaalde: wat menschelijk is, maar niet te verontschuldigen. Blijkens de korte inleidingen zijn het Kloos en Gorter, die hij het meest bewondert. Dit tweetal dichters komt dan ook tamelijk ongeschonden uit zijn handen. Wel sprong Dr. Knuttel een beetje raar om met de accenten en leesteekens van Kloos' gedichten, maar werkelijk storend wordt deze slordigheid toch niet. Gorter vooral mag van geluk spreken. Een aanhef-regel werd door bijvoeging van een stomme ‘e’ wat zeurig (‘In den herfst ziet men wel dit schoon(e) gezicht,’) en wel werd de enthousiaste belijdenis van een ‘hooge liefde, schooner dan ergens’ teruggevoerd tot een bezadigd constateeren dat deze liefde schooner dan ‘elders’ is, - maar overigens kan men zich, in de zeer uitgebreide aanhalingen hoogstens verwonderen over de eigenaardige wijze waarop Dr. Knuttel tot driemaal toe open regels negeerde of naar eigen ingeving aanbracht.
Droeviger kwam Henriette Roland Holst er af. Al kunnen haar verzen dan ook ‘niet op één lijn gesteld worden met die van Kloos en Gorter’, dat is toch geen reden om telkens weer de interpunctie te verwaarloozen. Men kan geen punten in komma's veranderen, men kan niet 10 keer achtereen komma's weglaten, zonder den ‘zin’ van een vers onduidelijk te maken en soms zelfs te veranderen. Die kleine teekentjes zijn nu eenmaal niet als grapjes of als typografische versierinkjes bedoeld.
Dit alles echter is nog niets, vergeleken bij de vrijheden, die de verzamelaar zich heeft veroorloofd ten opzichte van Boutens, ‘de grootste virtuoos onzer Nederlandsche dichters’, en van Leopold. De ‘vergissingen’ zijn hier wel is waar minder in getal, maar ze blijken er des te fataler om.
Waar Boutens spreekt over:
‘... De breking van dien steilen straal,
Eén lichtgestijg, éen lichtgedaal’...
parodieert Dr. Knuttel: ‘éen licht gestijl’ enz. De slotregels van het schoone ‘Ik denk aldoor aan rozen’ uit de Praeludiën:
‘En wonder blijft uw volle komen
Straks aan de hand der jonge nacht’
veranderde Dr. K. in: ‘En wonder blijft u volle komen - Straks aan de hand der volle nacht’. En een vers kan niet veel verdragen! ‘Al de toppen wuive blinken’, werd verbeterd tot ‘wuivelblinken’: een zeer artistieke vondst inderdaad! In hetzelfde vers staat, volgens Knuttel's zetting, te lezen: ‘Maar mijn hoofd ligt aan uw schoude’. Ik weet niet waarom zooiets zoo onzegbaar komisch aandoet!
Het beste of slechtste echter bewaarde ik voor 't lest. Dat Dr. Knuttel Leopold laat spreken van: ‘...wat de velen - in kronkelzinnen ducht verhelen’, dat hij een komma zet, waar die niet hoort, dat hij een woord elimineert, dat hij drukken laat: ‘een smalle laan van natte blazen’... nu ja: dat zijn we nu wel van hem gewend. Maar niets verontschuldigt de ergerlijke slordigheid waardoor hij Leopold's teere maar toch al moeilijk verstaanbare ‘Morgen’ volstrekt onleesbaar wist te maken.
Er staat: ‘een afgehangen wel van draden’, in plaats van ‘web’. Er staat: ‘en nu in twist vingertjes vlechten, vingertjes vagen door de ragen’, waar bedoeld is: ‘vingertjes vechten’. Er staat: ‘een geladen paar’, wat moet zijn ‘gelaten paar’. Er staat: ‘handen langs weer bovenvlakken’, terwijl er staan moest: ‘langs wier’ enz. Voeg nog daarbij - in het zeer kleine gedicht - een drukfout, en men zal mij toestemmen dat Dr. Leopold onzen verzamelaar waarlijk geen dank verschuldigd is. Daar al deze foutief gedrukte woorden - ‘wel’, ‘vlechten’, ‘geladen’, ‘weer’ - werkelijk bestaande woorden zijn, zou men er den bloemlezer haast van verdenken het vers niet....
Maar genoeg! Wij wilden slechts protesteeren tegen gemis aan piëteit.
JUST HAVELAAR.