Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Ik bracht het gesprek meer op literair terrein en stelde de gebruikelijke vraag: of hij onder den bepaalden invloed van een literaire school of richting, of onder de inspiratie van een zeer gewaardeerden meester had geschreven... - ‘Eerlijk gezegd, ik geloof niet dat ik invloed heb ondergaan... Mijn verzen, ja, die zijn onder invloed van Potgieter geschreven, zijn Potgeriaansch-Hollandsch... Maar daarna ben ik onmiddellijk mezelve geworden en ik ben steeds erg “eigen” gebleven... Zonder ooit tegen den Nieuwen Gids geweest te zijn, heb ik er me nooit mee bemoeid, wat me in den beginne zeer kwalijk is genomen... Ik heb nooit anders gemeend dan dat de Beweging van '80 hier een zeer schoon, nieuw leven heeft gewekt... Maar ik zocht, toen ik jong was, geen literaire atmosfeer, had geen behoefte om me aan te sluiten bij de strijders met de nieuwe banieren en de nieuwe leuzen... Het was mijn aard stil te werken in mijn hoekje, en éénmaal uit het werk, zocht ik andere stemmingen dan literaire... Het is misschien heel vreemd dat ik zoo terughoudend en afgetrokken van natuur was, en het is mij misschien in die dagen van strijd ten kwade geduid, maar ik kòn niet anders... Gelukkig zijn al die jeugdrancunes vergeten... Maar om op mijn “meesters” terug te komen... Flaubert is voor mij, zooals voor iedereen die een historischen roman wil schrijven, een groot, schoon voorbeeld, niet voor wat psychologie betreft - want wij jongeren zijn heel wat verder gekomen, en ik geloof dat ik in De Berg van Licht heel wat fijner en vollediger psychologie gegeven heb dan Flaubert in Salambo - maar qua ernst en documentatie en waarheid en qua vorm bovenal... Ik heb vele schrijvers gewaardeerd, maar nooit gedweept met die of die... Zola stel ik op hoogen prijs, om het ontzettend grootsche perspectief dat hij op de wereld en de menschheid heeft geopend, en allen zijn we aan Zola veel verschuldigd... Ik houd van Bosboom-Toussaint en van Homeros, van de Fioretti van Sint Franciscus en van de Côte d'azur-romans van Jean Lorrain; ik kan alles apprecieeren wat schoonheid geeft... ook van de romantiek ben ik niet afkeerig, en ik herlees soms met plezier Ouida, alleen voor het Italiaansche landschap en om haar kunstgevoel... Maar in 't algemeen doe ik tegenwoordig weinig aan lectuur, en wanneer ik lees dan is 't vooral in de oude auteurs of in geschiedkundige boeken... Eén ding kan ik u vast voorspellen: ik geloof ernstig, gedecideerd dat de roman een vorm is, die niet lang meer zal bestaan... ik geloof dat wij ongeveer de laatste romanciers zijn... Wat er in de plaats zal treden, weet ik niet... misschien het episch verdichtsel... U zal me vragen: maar waarom schrijft u dan nog romans? ... Omdat 't me amuseert en omdat ik toch iets moet doen... 't Is toch niet omdat men drie jaar geleden mijn vijftigsten verjaardag heeft gevierd en omdat ik reeds zoo'n hooge stapel boeken heb geschreven, dat ik niets meer zou doen... Ik moet werken, al doe ik me soms zoo lui voor... En er verwelken reeds bloemetjes genoeg... Maar de roman zal verdwijnen, dat verzeker ik u...’ Die overtuiging heeft Couperus reeds meermalen in zijne feuilletons ten beste gegeven. Op de eerste bladzijden van De zwaluwen neergestreken lezen we: ‘Ik ben overtuigd dat binnen niet al te langen tijd, laat ons zeggen een eeuw, er geen romans meer zullen geschreven worden. Er zullen geen romans meer worden geschreven, omdat er geen romans meer zullen gelezen worden, niet omdat er geen romanciers meer zullen bestaan, want nog langen tijd, nadat er geen romans zullen worden geschreven, zullen er romanciers worden geboren’, en verder schrijft hij: ‘Neen, er worden geen romans meer gelezen... Mijn familie leest zelfs mijne romans niet... O lezer, ik lees zelfs niet mijn eigen romans; als ik ze geschreven heb lees ik ze niet meer over, en anderer romans neem ik zelfs niet op’. In Korte ArabeskenGa naar voetnoot1) heeft hij het over de kinderlijke bezigheid van het roman-schrijven, die berust op ‘de kinderlijke illusie, dat je lezer belang zou stellen in de zoogenaamd “psychologische” arabesken van de zieltjes van je helden en heldinnen, die je knutselt in elkaar, en waar je meê speelt als een kind met zijn poppen’. Maar ondanks zijn eigen minachting en den luchtigen glimlach waarmee hij het van zich wil schuiven, zit de romancier sterk in hem vast. Herlees even de heel wat meer geestdriftige bladzijde over het ‘verzamelen’ van menschen in zijn boeken, over de collectie wezens welke hij in zijn vele en veelvoudige romans, zoo vruchtbaar en met volle liefde voor den mensch en met volle aandacht voor het leven, heeft geschapen: ‘Ik heb dus een - overal verspreide - verzameling van “menschen”. Ik heb zelfs ook antieke menschen onder mijn verzameling: historische menschen, die ik gepoogd heb te doorgronden, te analyzeeren: ik heb allerlei soorten van menschen, behalve de historische menschen, ook verbeelde menschen: alle de menschen van mijn boeken, en onder die menschen - of “zielen” kunnen we ze noemen - zijn goden, fabelachtige wezens, zelfs allegorische schepselen; allerlei, allerlei schepselen. Ik vind het heerlijk zoo een prachtige verzameling menschen te hebben, maar om die historische en verbeeldingsmenschen | |
[pagina 22]
| |
veracht ik toch waarlijk niet àl de menschen van vleesch en been, die ik om mij als tijdgenooten en eeuwgenooten zie en hoor en de hand druk... Nu stel ik natuurlijk den eenen mensch op hoogere waarde dan den anderen, net als de postzegelverzamelaar doet met zijn postzegels. Alleen ruil ik mijn menschen nooit: ik heb nooit dubbele exemplaren: ieder mensch is zichzelve, en in mijn soorten van menschen vindt ge niet twee varieteiten, die dezelfde zijn...’ Zoo spreekt alleen de romancier bij Gods genade, de op zijn menschencollectie trotsche, en steeds door versche verzamelzucht en nieuwe belangstelling gedreven schepper van alle en zoo divers mogelijke levensvormen... En wat heeft hij vele menschen geschapen!... Veertig werken reeds ... een zestigtal boekdeelen... En hij heet zichzelf lui en heeft bezongen den ‘Lof der Luiheid’Ga naar voetnoot1), zooals hij als romancier ook dikwijls heeft geschreven de apologie van de Leugen... Want hij heeft geestdriftig den lof der Luiheid gemaakt, hij die nooit opgehouden heeft ons zijn werk te schenken. En toch heeft hij de luiheid mogen roemen, de zoete, wellustige luiheid, die - ver boven de onbewustheid van den slaap te verkiezen - de bewuste rust schenkt en het zalig niets-doen en het wegdroomen in het niet... ‘Wat zal ik boeken schrijven? ... Literatuur is als iets van vroegere jaren, ouderwetsch. Neen, ik schrijf niet meer, nooit meer. Het is wel weemoedig, dat zóó te besluiten, want het is mij zóó lief te schrijven; ik zal het missen niet meer te schrijven, maar toch: neen, neen ... geen boeken meer! Niets doen: lui zijn: bestaan ... wegdroomen in het geluk van er te zijn...’Ga naar voetnoot2). Een paar dagen later eindigde hij wellicht een nieuwen roman... Maar hij werkt gemakkelijk en dat laat hem toe lui te zijn en toch veel te schrijven, en moeilijk is dat raadsel niet: ‘Ze denken dat ik me dood werk en dood schrijf. Maar ik schrijf iederen dag van tweeën tot vieren’. In een zijner puntige ‘Epigrammen’ heeft hij omstandig zijn weinig omslachtige manier van werken, tusschen het ‘leven’ door, gecommenteerd: ‘Wanneer ik werk? Als ik niet slaap of eet. Als ik niet loop of “uit” ben. Als ik “thuis” ben en er liggen geen twintig brieven of briefjes te wachten, die te beantwoorden zijn. Als ik niet bezig ben mij te kleeden. Als ik... Ge begrijpt me wel. Je werkt eigenlijk alleen als... je er tijd toe hebt. Je leven is zóó in beslag genomen door gepruts en gepriechel, dat, als er, tusschen al dat gedoe, een kwartiertje vrij te maken is, je wèrken mag. Je, als je nu eenmaal auteur bent, schrijven mag, met je pen in je hand schrijven en werken mag... Maar eigenlijk werk je meer zònder pen in je hand; als je schrijver bent. Eigenlijk werk je het meeste als je geen pen in je hand hebt. En ik geloof dus, dat ik eigenlijk werk als ... ik bezig ben mij te kleeden, als ik twintig brieven of briefjes te beantwoorden heb; als ik niet thuis ben maar “uit”; als ik loop, als ik eet, en het meeste misschien als ik slaap.... Want een schrijver werkt het méést in onbewustheid. En als hij schrijft, als hij, bewust, werkt met de pen, is dit elgenlijk in stijl zichtbaar kristallizeeren wat reeds gewrocht werd in diafaneren toestand tijdens het gepriechel en gepruts van het gewone, alledaagsche leven, vooral tijdens den droom, den soms wakenden, den soms sluimerenden droom... En wat ik in mijn werk het beste vind en het mooiste, heb ik gedaan, ik weet eigenlijk niet wannéer, zelfs al staat er een datum en een plaatsnaam onder het boek ... heb ik gedaan, ik herinner mij eigenlijk niet meer wanneer, want vermoedelijk in de transe, die de goden verwekten als zij, een oogenblik, welwillend, glimlachend neêr blikten en neêr glimlachten op zoo een armen schrijver, toen hij geen tijd vond een pen tusschen zijn vingers te nemen, een pen, waarnaar zijne vingers zoo smachtten...’ Hij schrijft met bizonder veel gemak, zonder inspanning, zonder dat hem speciale voorwaarden door de ‘inspiratie’ worden gesteld. Vroeger was dat niet heelemaal hetzelfde; ging het werk moeilijker, sporadischer. Ik geloof dat hij tegenwoordig manieren en gewoonten heeft, die veel eenvoudiger zijn, in den grond, dan wat Gigi en Jan ons over Louis Couperus hebben toegefluisterd, met mysterieuze gewichtigheid. Als men bijv. leest hoe gewoonweg hij tegenwoordig schrijft ... ‘Lieve Hemel, waar is de tijd, dat, om te schrijven, ik niet alleen mijn eigen kamer en schrijftafel moest bezitten, maar dat mijn papier van een zeker grijn moest zijn, mijn pen een goed versneden ganzeveêr; dat mijn inkt van een zeer bepaalde kwaliteit en kleur was en het licht neêr viel veel gezeefd door een bepaalde kleur van eerst linnen en later tussore gordijn, en dat ik links van mij die bloemen in een vaas moest hebben staan, die op dat oogenblik verwant waren aan mijn werk!! Waar is de tijd, waar is de tijd!! Thans is alles zooals het maar uitkomt; bloemen ontbreken wel eens, licht valt als het valt; inkt, papier en pen zijn vlug gekocht in het winkeltje op den hoek, en op “bezieling” of volstrekt psychisch-gunstige stemming, ach, daar letten wij maar niet op: ik schrijf ook wel heel teedere dingen, terwijl ik au fond razend ben over het een of het ander, en ik schrijf ook wel engelachtige | |
[pagina 23]
| |
dingen, terwijl de duiveltjes me juist hun harpjes in de ooren hebben gezet ...’Ga naar voetnoot1). Maar de stalen pen van Couperus schrijft niet minder goed dan de ganzenveêren, en dat belangt ons meer aan dan de kwaliteit van zijn pen of papier. In hetzelfde hoofdstukje De Geluiden heeft hij het nog spottender, niet over het materiaal waarmede hij schrijft, maar over de voorwaarden waarin hij zich bevindt bij het scheppen... De ‘geluiden’ van de straat, het plebs en het leven hinderen hem niet: ‘Wij zijn een te zelfbewuste tenor, te zeker van ons métier, en heelemaal niet meer zoo aanstellerig als toen we nog tenor-léger waren om ons van de wijs te laten brengen door de geluiden en zelfs door duivelsche harpjes. Het gaat tòch. We zingen tòch. Den eenen keer een groote aria - zoo uit “Herakles” of “De Ongelukkige” -; den anderen keer het minder zware concertlied of zelfs het luchtig allegretto. Het gaat tòch... Ik galm wat ik te galmen heb, ik zing éven goed mijn hooge C, ik kweel éven goed mijn sentimenteele lied en de duiveltjes brengen mij niet van de wijs...’Ga naar voetnoot2). En toen ik bij hem was, heeft hij me over zijn werkwijze zeer kostbare inlichtingen verstrekt. ‘Ik heb veel te veel geschreven... En ik ben nochtans zeer moeilijk voor mezelf, zoo zelden tevreden... Dat is geen belachelijke modestie, wanneer ik u dat zeg... ik ben een ongelukkige in dat opzicht, want ik moet schrijven en ik voel me nooit voldaan over wat ik heb geschreven... Van mijn boeken heb ik drie vierden over boord geworpen, en van het vierde dat overblijft zijn er slechts enkele bladzijden waarvan ik werkelijk houd ... Wat ik tot dat vierde reken?... Laat me even denken ...: De kleine Zielen, als roman de moeurs van onze dagen ... De Berg van Licht, als historischen roman ... Herakles, als mythologischen roman ... ook wel Psyche ... Dan zijn er andere, waarop ik met zeer gemengde gevoelens terugblik: Eline Vere, Extaze ... Maar er zijn er die ik niet meer zien kan: Majesteit, Wereldvrede, Langs lijnen van geleidelijkheid ... die zijn van absoluut geen waarde meer voor mezelven ... ik zie er op neer alsof het werk van een ander was ... ik houd er niet meer van ... Hoe komt men er toe zulke boeken te schrijven?... Ja?... Als je het eene geschreven hebt, dan moet je het andere schrijven ... ik kan niet rusten op mijn lauweren ... Zoolang ik leef, zal ik noodig hebben iets te doen ... Voor 't oogenblik schrijf ik bijna niet meer, maar nu ben ik met mijn tournée lezingen bezig, en dat interesseert me ten zeerste; ik ga nu weer in dat nieuwe werk op ... en het eischt veel van me, omdat ik die lees-kunst zeer zorgvuldig opvat en er een echt dramatische “Leistung” van maken wil ... Volgend jaar zal het lezen me misschien heelemaal niet meer boeien en dan zal ik weer wat anders aanpakken ... Onder luie, indolente dehors heb ik een vreeselijk onrustige en woelige natuur, een onverpoosden drang ook om te werken ... Er zijn ontzettende contradicties in me, want dit is niet de eenige tegenstrijdigheid ... Hoe ik werk? ... Er komt een hantise over me, eens dat ik me te schrijven zet ... ik moet bijna geen woord veranderen, kan het ook niet ... Mijn zoo “geciseleerde” stijl ontstaat zonder raturen ... hij is van te voren gemaakt ... want als ik ga schrijven, dan werk ik onder een soort suggestie van wat men vroeger de Muze heette ... In één jaar heb ik de drie lijvige deelen van De Berg van Licht afgemaakt, en ik ben nog zoo dom of naïef geweest de data onder het boek te zetten...Ga naar voetnoot1) dat mocht niet, ik had eigenlijk moeten tricheeren en 3 of 4 jaar laten verloopen tusschen aanvang en slot... Ik wilde in den beginne alleen den dans van den jongen keizer Helegabalus beschrijven, 't moest een novelle van 20, 30 bladzijden worden ... Maar voor dien dans had ik vele studies moeten maken, en toen is langzamerhand de hypnose over me gekomen, en is uit al die oude documenten de figuur van den keizer-knaap zoo levendig voor mijn oogen komen spoken, dat ik als een dwang op me heb voelen wegen ... ik heb weerstand geboden, maar ik ben onder de aantrekking bezweken ... Toevallig las ik, toen ik met mijn voorstudies bezig was, L'Agonie van Jean Lombard, en 't boek leek me prachtig maar voldeed me niet voor wat de teekening van het karakter van Helegabalus betrof: ik zag den zondigen knaap zoo verschillend ... En het heeft me aangespoord om ook mijn vizie te uiten ... als je in zoo'n periode leeft en je loopt op straat, dan ziet alles Romeinsch om je heen ... Ik houd veel van den historischen roman, want ik leef graag in het verleden ... ook in mijn eigen verleden, tusschen souvenirs ... Dat is niet altijd goed, want men moet in het heden leven, eerst en vooral ...’ Ik herinner me de vele bladzijden uit den laatsten ‘Van en over mijzelf en anderen’Ga naar voetnoot2) waar Couperus het futurisme behandelt en met zijn ‘passatisme’ den spot drijft. Het zijn zeer leerzame ontboezemingen ... ‘Ik ben passatist geboren. Ik zal passatist sterven. Ik heb het verleden lief ... En waarom is het dus voor ons zoo moeilijk Futurist te zijn, zelfs al erkennen wij dat er wel wat goeds kan zijn in de nieuwe beweging? Omdat wij bijna allen niet | |
[pagina 24]
| |
alleen passatisten maar vooral sentimentalisten zijn, gebleven zijn, niettegenstaande alle reeds gedane pogingen om het sentimentalisme in ons uit te roeien ... Neen, de meesten van ons hebben een hart overvol als een antiquiteitenwinkel zonder leêg plekje om iets meer bij te zetten ... Wij zijn allen opgegroeid vol Biedermeiertjes in onze ziel ...’ Couperus' liefde voor den historischen roman wordt trouwens nog door heel andere neigingen van zijn ‘vier, vijf, zes-dubbele gepailleteerde’ ziel bepaald. Zijn geestdrift voor de leugen, zijn bewondering voor de schoone fictie en de somptueuze romantiek zal in het oude Keizerrijk vooral voedsel vinden. Heeft hij niet ‘het métier van leugenaar, ik meen romancier, van verteller en vinder gekozen’? Maar de leugen waarvan hij houdt moet de schoone leugen zijn, ‘de schitterende, zonder bijbedoeling, om haar eigen schoonheid alleen bestaande, de leugen die boeit, die tooverachtige vizies vóórtoovert in een kunstig warnet van fabels en sprookjes, legenden en voorspiegelingen, in de fantasmagorieën van klankbeeldenGa naar voetnoot1). De volgende bekentenis is - in dezelfde richting - nog suggestiever: ‘Ik geef er niets om mijn waarheid uitstralenden en zoo heel natuurlijken medemensch te ontmoeten; ik waardeer meer de factice flonkering der geblankette leugen en word meer aangetrokken door het onnatuurlijke: ik bemin het luchtige van de menschelijke ziel, zooals ik een baroque parel aardiger vind dan een effen ronde van het zuiverste water’Ga naar voetnoot2) en aan een te deftigen en deugdzamen vriend gaf hij den raad zich liever te spiegelen op de ondeugende, zondige, ijdele en leege menschen dan op de al te brave en ernstige en strenge. Een klein, een heel klein orgietje in 't leven schrikt den beschrijver van Helegabalus natuurlijk niet af. ‘Want van louter ernst en verstand, worden wij zwaarmoedig, zwaartillend, zwaarwegend in dit zelden heel vermakelijke leven’. Meermalen heeft hij het over zijn ernstige en over zijn vermakelijke boeken, en zijn voorkeur stopt hij niet weg: ‘Mijn vriend vindt mij onverdragelijk ijdel, oppervlakkig en wuft, hoewel oprecht, en hij vraagt mij hoe het mogelijk is, dat ik ernstige boeken geschreven heb. Ik verdedig mij door te zeggen dat ik mijn boeken niet geschreven heb om ernstige dingen te zeggen, maar om mooie dingen te doen zien met de verbeelding, en dat ik ook dartele boeken geschreven heb’: ‘blauwe legenden eener wufte pen’ of ‘nuttelooze maar bevallige arabesken’, boeken die zijn als ‘crême fouettée’, als ‘kleurige zeepbellen’, als ‘glazige prisma's’. Zijn taak als schrijver is elegant en met edelen zwier samengevat in een paar woorden als deze: ‘wij dilettanten in de levenskunst, artiesten in de kunst van te kijken, te genieten of minstens van te amuzeeren ...Ga naar voetnoot1) en die trachten ‘gelukkig te zijn in dit soms heel erg ongelukkige leven’ en hunne medemenschen ook gelukkig te maken, en die nog toonen - in crisissen welke door de lezers niet gekend zijn - op ‘hun bleeke gelaat, hun glimlach, hun eigen glimlach, dien de anderen moeten zien om zèlve glimlachen te kunnen’Ga naar voetnoot2), en daarom ook werpt hij over het leven de illusie die hij put met kwistige hand uit de doos vol goudstof ... De tijd der ivoren torens is voorbij, zoo hekelt hij in zijn ‘Democratizeering van kunst’Ga naar voetnoot3), en hij is niet bevreesd zijn verlakte-laarzen te bevuilen op straat, de toppen van zijn onberispelijke handschoenen te bezoedelen in de handen van een medemensch,... wat evenmin een democraat van hem maakt: ‘Dichters en letterkundigen, die uw rijm, uw rythme, uw soupel woord strooit onder dicht-luisterende menigte, gij kunt niet anders dan met de onwaardeerbare gave, u geschonken, het leven dier velen - ook al lezen zij u slechts èven - een seconde vermooien, verluchtigen, doorschertsen, bekoren, een oogenblik van distractie geven in dit vreeslijk zwaarwichtige, onder Hollandschen hemel zelfs ontzettend zwaarwichtige leven’. Ik onderhield me met Couperus ook, in 't bijzonder, over de diversiteit van zijn oeuvre, over de verschillende genres van schrijfkunst welke hij in zijn vijftig boekdeelen heeft beoefend, niet alle met dezelfde oorspronkelijkheid maar alle met dezelfde virtuositeit ... - ‘Mijn werken zijn talrijk, ja, maar toch kunnen ze in een paar algemeene kategorieën ingedeeld en zullen in dat verband veel beter begrepen worden ... Ge hebt eerst mijn gedichten: Orchideeën, Eenlent van vaerzen, Williswinde ... Dan mijn moderne romans: Eline Vere, Majesteit, Wereldvrede, De Boeken der Kleine Zielen, De Stille Kracht, Lang lijnen van geleidelijkheid, Een Illuzie, Hooge Troeven, Extaze, Noodlot, Metamorfoze, Van Oude Menschen en last but nost least Aan den weg der Vreugde... Mijne historische romans: De Berg van Licht, Antiek Toerisme, De Ongelukkige, Schimmen van Schoonheid, De Komedianten... Mijne allegorische | |
[pagina 25]
| |
verhalen: Babel, Fidessa, Over lichtende drempels, Psyche ... Mijn mythologische romans: God en Goden, Dionyzos, Herakles ... Boeken van mijn reizen meegebracht: Reisimpressies, Witte steden onder blauwe lucht ... Mijn feuilletons: Korte Arabesken, De zwaluwen neergestreken, Van en over mijzelf en anderen en Van en over alles en iedereen ... Een paar vertalingen: Flaubert's Verzoeking van den heiligen Antonius, Plautus' Menaechmi ... Twee tooneelstukken, die uit een roman van me getrokken zijn: Noodlot en Eline Vere ... Of deze werken vertaald werden?... Ik weet niet juist welke, want ik bezit hier mijn eigen werken zelfs niet ... Ik herinner me dat Plon en Nourrit te Parijs Majesté en La Paix Universelle in zeer slechte vertaling uitgaven; Teixeira de Matthos vertaalde uitstekend in 't Engelsch een vijftal romans: Footsteps of Fate, Ecstasy, Small Souls, The late life, Majesty ... In 't Duitsch werden vertaald Majestät, Weltfrieden, Extaze, Schicksal, ook De Berg van Licht en 7 bundels novellen,... in 't Italiaansch Maesta en Pace universale ... en tevens verschenen die twee romans in 't Deensch, Slavisch en Tsechisch ... Misschien is er nog meer, maar 't schiet me niet te binnen ... Ja, als u me dat vraagt: of ik een bepaald romangenre prefereer? Den laatsten tijd voel ik me zeer veel tot den geschiedkundigen roman aangetrokken ... Maar ik ben vooral fier op mijn mythologische romans ... op Herakles bijv.... misschien mijn beste boek ... En 't is een genre dat ik zelf geschapen heb ... men vindt in geen andere literatuur romans gelijk Dionyzos en Herakles ... Ik zie de mythologische helden als bepaalde menschen, als mannen en vrouwen uit mijn omgeving ... maar toch blijven ze in half-goddelijke atmosfeer schuilen, al verlang ik soms familièrement bij hen te logeeren ... Tendenz of symboliek? Zoek dat niet in mijn werk ... ik denk tegenwoordig zoo weinig over de dingen na. 't Zijn vizioenen van schoonheid ... half-goden die vermenschelijkt zijn ... Ik heb veel te danken aan het landschap van het Zuiden, aan de Musea van Italië en aan mijn liefde voor de oudheid ... De oudheid is voor mij als een vage periode van vele eeuwen in welke de oude goden nog heerschen en de helden hunne groote daden verrichten en in welke uit Hellas het ideaal der Schoonheid en der Levensliefde ons toestraalt, en wondere illuzies glanzen in me na, om heel die Antieke Schoonheid ...’ Dat alles werd gezegd zoo stil, zoo voorzichtig en ... zoo bescheiden voor een dandy ... met precieuse lippen, die echter zeer ware, echte en diep-gevoelde woorden spraken ... Couperus is een geestig keuvelaar, en in zijn gesprek sparkelt blijde luchtigheid, verteederde lichtzinnigheid en wijze wuftheid, zooals in zijn werk, en welke dit oeuvre als iets zoo eigenaardigs en persoonlijks karakteriseeren in de Hollandsche literatuur, en het orneeren, met zoo gratieus en bekoorlijk meesterschap ... Dat die dandy niet blind is voor eigen gebreken, niet veilig voor eigen spot, en zoo simpel zijn kan in zijn posen, zoo weemoedig in zijn ironie, geen grooteren lof kan ik hem schenken. Wie zou melancholischer en trotscher en gedetacheerder op eigen leven en werk durven terugblikken? ‘Ik heb niets gedaan dan wat boeken geschreven. En eenmaal ga ik dood ... Mijn leven is heel nutteloos geweest, maar ik hecht er toch aan: ik hou van allerlei menschen, ik vind allerlei dingen mooi, en ik heb mij soms dol geamuzeerd in het leven, als op een Carnaval. Ik heb heel veel mooie, lieve en amusante souvenirs. Ik heb ook veel verdriet gehad, maar dat is lang geleden ... In mijn leven is heel veel goeds. Nu wel geen groote dingen, maar veel lieve, kleine dingen ...’ Voor iemand die zijn leven heeft beleefd als een schoonen droom, éen doezeling van goud en damast en speelsche tinten, sensueel en voluptueus en vol veranderlijkheid en afwisseling en vol schoonheidsdevotie, is dergelijke slotsom niet gering. En vele kunstenaars zouden - na even veel van alles genoten en evenveel door de bochten hunner ziel en de bochten der wereld gereisd en evenveel boeken en zulke innig-schoone dingen geschreven te hebben - op hun levensavond woorden als deze willen herhalen ...
ANDRÉ DE RIDDER.
Amsterdam, Nov.-Dec. 1916. |
|