Den Gulden Winckel. Jaargang 16
(1917)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
J.H. Rössing
| |
[pagina 18]
| |
met bv. een man als Prof. Dr. H. Brugmans, zitting heeft, roemde Rössings eersteling, op zijn letterkundecollege 5 Mei 1913, zeer, besprak het uitvoerig voor zijn studenten, noemde het boek ‘een heel goede bron voor de korte (erin behandelde) periode’ [van den brand van den Amst. schouwburg op 11 Mei 1772, in het 1o hoofdst., tot op ‘De feestelijke opening op 15 Sept. 1774’, waaraan het 5o en laatste hoofdstuk is gewijd]. Evenals vele latere, minder uitvoerige, immers voor dagblad of tijdschrift bestemde, voortbrengselen van 's heeren Rössings pen, was vooral dit zijn eerste een stukje cultuurgeschiedenis geworden, waarmee de schr. zijn voorganger Jan Fokke, broeder van den bekenden A. Fokke Simonszn.,De schouwburg na de ommanteling in 1874
Uit: J.H. Rössing, ‘De Kon. Vereen. Het Ned. Tooneel’ met diens ‘Historie van den Amst. schouburg’ (Amst. 1774, 4o) en zijn ‘Historie van den nieuwen Amst. Schouwburg’ (Amst. 1777, 4o), niet alleen in chronologisch opzicht, ver achter zich gelaten had. Zooals uit titel en jaartal blijkt (in 1874 werd het 100-jarig bestaan gevierd van den ‘houten’ schouwburg aan het Leidsche Plein en meteen de in dat jaar voltooide steenen ommanteling) was R.'s eerste geschrift, evenals zijn jongste dat is, n.l. ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan der Vereen. Het Ned. Tooneel saamgesteld, een feestboek. In datzelfde jaar 1874 verscheen nog een aardig en opmerkelijk boekje van zijn hand: ‘De vernieuwde Amsterdamsche Schouwburg. Eene herinnering aan het verleden’, te Utrecht bij J.L. Beyers [45 blz. 12o]. Met het tweede adjectief in den zin ‘Het is eene korte en dorre schets, in weinig uren ontworpen’ uit de zesregelige inleiding (get. Amst. 13 Jan. 1874) kan ik geen vrede hebben. De eerste 26 blz. geven een frisch en vlot geschreven overzicht van het Tooneel in Nederland, blz. 26-45 ‘een korte uiteenzetting (van de) verdiensten’ der acht ‘tooneeldichters en even zooveel tooneelkunstenaars’, wier namen ‘prijken in gulden letteren’ ‘op de schilden aan de buitenzijden der balcons’. Het exemplaartje, dat vóor me ligt, was blijkens inschrift door den schr. vereerd aan ‘Den Weled. Heer J. Hilman, commissaris van den vernieuwden Amsterdamschen Schouwburg’, wiens tooneelboekerij thans, gelijk bekend, een der sieraden der Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek uitmaakt. Uit dienzelfden tijd ongeveer dagteekent een derde geschrift: ‘Achter het Gordijn (Schouwburgschetsen) door Louis de Semein, Redacteur van de “Polichinelle” enz. met Voorrede, Aanteekeningen en Naschrift van J.H. Rössing, Leeraar in de Nederlandsche letteren en Secretaris van het Nederlandsch tooneel’. - Zaandijk, J. Heynis Tsz. [z.j. 366 blz. 8o]. Blijkens de ‘Amst. 23 Sept. 1878’ geteekende voorrede zijn de, vele en interessante, voetnoten van R., die in het Naschrift een kort levensbericht geeft van den eenige maanden te voren op 28-jarigen leeftijd te Parijs overleden Nederlandschen schrijver. Het boek geeft, in XIX hoofdstukken, nog belangwekkende kijkjes achter de Parijsche tooneelschermen. | |
[pagina 19]
| |
Omtrent Rössings leeraarsschapGa naar voetnoot1) is het hier niet de plaats, bijzonderheden te vermelden; evenmin omtrent zijn secretarisschap van de Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, welke beide functies op de titelbladzij van ‘Achter het Gordijn’ worden vermeld. Omtrent de laatste vindt men eenige aller-authentiekste, op de bekende Rössings-anecdotische wijze meegedeelde, gegevens in zijn Nov. jl. verschenen ‘De Koninkl. Ver. enz’. Wat daar om bescheidenheidswille aan ontbreekt, zal, naar te hopen is, wel door meerbevoegden dan ik dezer dagen naar voren worden gebracht. Van de door R. vertaalde tooneelstukken noem ik: Fromont Junior en Risler SeniorTooneelgordijn van den ouden schouwburg op het Leidscheplein, met den naam van den beroemden acteur (Andries) Snoek erop.
van Alph. Daudet, De familie Benoiton en Dora van Victorien Sardou, Marguerite Gauthier van Alex. Dumas fils, De Heks van Arthur Fittger, Dokter Klaus van Ad. l'Arronge (gedr. 1880), De Fourchambault's van Em. Augier, Johan Gabriël Borkman van Henrik Ibsen (gedr. 1897), Fritz van Herm. Sudermann (gedr. 1902), De tooneelspeler des keizers van K. Wartenburg (gedr. 1903), Galeotto naar het Sp. van J. Echegaray (gedr. 1905). Ook gaf hij uit De bruiloft van Kloris en Roosje (nr. 353 van het Tooneelfonds bij Laurens van Hulst te Kampen, met 8 blz. Inleiding). Maar niet alleen op tooneelgebied bewoog zich de litteraire en journalistieke werkzaamheid van Rössing. Van de afzonderlijke uitgaven noem ik: ‘Oud-Hollandt 12 afbeeldingen etc. met een letterkundige studie’, uitg. van Het Nieuws van den Dag 1895, ter gelegenheid der wereldtentoonstelling te Amst. in dat jaar. De studie omvat 18 blz. folio; voorts: ‘Uit het leven van Justus van Maurik Jr. 1846-1904 enz.’, Amst. v. Holkema en Warendorf [z.j. (1904) met vele illustraties, 80 blz. 8o]. Ondoenlijk is het, binnen dit bestek een ook maar naar volledigheid strevende opsomming te geven van belangrijke tijdschrift- en dagbladartikelen. Daarvoor heeft men te zoeken in de jaargangen 1874 en volgende van tijdschriften als: Ned. Spectator, | |
[pagina 20]
| |
Ned. Kunstbode, De Tijdspiegel, Het (Ned.) Tooneel, Eigen Haard, Op de Hoogte, Het Leeskabinet, Van Week tot Week, wekel. bijvoegsel van Eigen Haard, De Bibliotheek, Letterk. bijvoegsel van Noord en Zuid, het weekblad De Amsterdammer, de dagbladen Het Nieuws van den Dag, De Oprechte Haarlemmer, e tutti quanti. † A.C. Wertheim, bankier, philantroop en kunstbeschermer.
Veel oudheidkundige boekbesprekingen, biographieën van tooneelisten en tooneelschrijvers, van schilders enz. vindt men er onder. In het bij de kroning onzer Koningin door het N.v.d.D. uitgegeven gedenkboek ‘Een halve Eeuw’ (II 343 vlgg.) vindt men een belangrijke studie ‘Het Tooneel (1848-98)’; in het Bilderdijkgedenkboek van 1906 (blz. 333 vlgg.) een lezenswaard opstel ‘Bilderdijk en het Tooneel’ van zijn hand; in ‘Nederland in den aanvang der XXe eeuw. Geschetst onder leiding van H. Smissaert’, (Leid. 1910) op blz. 425 vlgg. zijn bijdrage ‘Het Tooneel’, in de Fr. vert. van dat werk door J.F. Rode als ‘Le Théatre’ op blz. 417 vlgg. opgenomen. In ‘Den Gulden Winckel’ (III, 1904, 1) vindt men zijn artikel ‘Shakespeare in Nederland’. Vooral als ‘Rössing van het Nieuws’ is de nestor onzer tooneelcritici bekend en geacht. Als de primus onder non pares bleef hij zichzelf gelijk in onzen tijd van veel dwaas kunstgedoe en vaak nog dwazer gedaas. Hij kent het vak door en door, weet in zijn nooit vervelende tooneelbesprekingen het suum cuique toe te passen, zelden of nooit grievend, altijd opbouwend, nooit meedoende aan z.g. campagnes tegen personen of instellingen. Dat bewijst hij weer in zijn jongste boek, waarin hij het vele goede weet in 't licht te stellen, door de Kon. Ver. Het Ned. Tooneel tot stand gebracht, al is hij niet blind voor haar misgrepen. De Koninklijke had en heeft een bijzondere taak te vervullen. Dat men het haar, in het belang van het Nederlandsch tooneel in 't algemeen, in hoofd- en hofstad niet al te moeilijk make.
* * *
Zoo is dan, door 's heeren Rössings jubileum zelf, de bespreking van het door de firma van Munster, die ook vroeger op tooneelgebied zich verdienstelijk maakteGa naar voetnoot1), keurig uitgegeven gedenkboek een weinig in de verdrukking gekomen. Behoeft het na het bovenstaande nog wel betoog, dat het zeer veel wetenswaardigs bevat, op smakelijke wijze aangeboden? De samensteller had maar te putten, zonder deze uit te putten, uit zijn rijke ervaring, zijn groote belezen- èn bezienheid. Misschien kom ik nog op dit boek terug, waaruit hierbij eenige illustraties weergeven worden, door de firma van Munster welwillend afgestaan. Het komt de stelling adstrueeren, waarmee ik dit art. besluiten wil:† H.J. Schimmel, wiens groote verdiensten voor het Nederl. Tooneel, evenals die van A.C. Wertheim, door den heer Rössing terecht weer in 't licht zijn gesteld.
Het zal bezwaarlijk zijn, de geschiedenis van het Tooneel in Nederland, inzonderheid in het door hem zoo geliefd Amsterdam, te beschrijven, zonder daarbij ernstig de werken, artikelen èn den persoon van den heer J.H. Rössing in het onderzoek te betrekken. Moge deze mijn stelling nog gedurende vele jaren gestaafd en versterkt worden door nog veel toekomstigen arbeidGa naar voetnoot2) van dezen altijd frisschen, jeugdigen, in stijl en wezen Hollands-kerngezonden en - om met een geliefd woord van den jubilaris te eindigen - vaak oubolligen zeventigjarige.
D. FULDAUER. |
|