| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Dr. W. Martin geeft een voortzetting van zijn leerrijke beschouwing over het Determineeren van oude Hollandsche schilderijen en staat ditmaal in 't bizonder stil bij de copieer- en vervalschingspractijken, die reeds zoo menigeen een poets hebben gebakken en waarin ook schilderijenkenners goed thuis behooren te zijn. Over Porcelein schrijft J.G.A.N. de Vries, over oudere Engelsche caricaturisten Cornelis Veth. Bij dit laatste artikel zijn, evenals bij de vorige, natuurlijk het noodige aantal illustraties.
D.Th. Jaarsma vervolgt het wel wat zeurig relaas van zijn niet geheel normalen Bruidegom, in een Hollandsch dat nagenoeg voor een vijfde Duitsch is. (Er wordt o.a. gesproken van een kindje dat de eerste lachjes worden afgewonnen!) Phil blijkt het ook ditmaal niet gevonden te hebben: naast haar patroon, die haar zoo graag wat zou hebben vertroeteld, blijft ze zich koud en eenzaam voelen. En ze zegt het hem, op een avond, dat ze samen den Amstelveenschen weg zijn opgewandeld en hij haar ‘een raspaardje’, ‘een zigeunerin’ heeft genoemd, met haar gloeiende oogen, plotseling, in een bitter sarcasme:
‘Ha ja!’ zei ze gedempt ‘Temperament is toch maar alles! Leuk, om getrouwd te zijn en dan 's avonds op een donkeren weg te loopen met een zigeunerachtig meisje. Pikant is dat, hè?’ Hij greep haar arm. ‘Phil’.
‘Wat is er?’ Koud en hoog zag ze hem aan.
‘Ik begrijp je niet, ik e.... ik bedoel niet....’
‘Maar er is niets te begrijpen. Ik vind het ook pikant, met een getrouwden man hier te loopen. Dacht je dat ik het anders doen zou?’
‘Kind, ik....’, hij stamelde onverstaanbare woorden.
‘Leve de pikanterie!’ ging haar stem triomfantelijk door, ‘al dat saaie gedoe van vanmekaar houden en dat banale geklets brr, nee! Niets voor ons. De stiekeme wandelingen, de gestolen kussen, dàt is het eenige wat de moeite waard is... als je getrouwd bent. Als je niet getrouwd ben, als je 19 jaar bent, als je sentimenteel en maanziek bent.... haha, dàn verlang je naar onbereikbare dingen, dan wil je contact wat niet bestaat, dan wil je het altijd bij elkaar zijn, wat geestdoodend is en.... enfin allemaal malle dingen wil je dan. Maar wij zijn die malle dingen te boven. Wij zijn volkomen tevreden met een zoen, gauw op bureau in de aangename vrees, dat er iemand binnen komt, met eens in de zes weken een wandeling op dezen rijkbelommerden, gastvrijen weg.... Wij weten het leven te savoureeren, nietwaar....’ Ze stond stil en sloeg haar armen uit en lachte luid, en toen, zachter:
‘O het leven is wonderlijk, wonderlijk schoon!’
Reeds de vorige maal zeiden we: goed, zuiver gevoeld werk. Alleen lezen we van een hart waarin iets ‘verkorstte’, welke korst dan later steeniger en hoekig wordt, ‘met scherpe punten’. Zóó iets had de schrijfster ons toch moeten sparen.
Herman Robbers schrijft waardeerend over Pallieter, al vindt hij 't Liersch dialect van den auteur bar leelijk.
| |
Stemmen des Tijds.
In deze aflevering eindelijk weer eens een novellistische bijdrage. De heer A. Wapenaar vertelt ons van de aandoeningen en gevoelens van een jong christelijk onderwijzer, die, ver van huis waar hij 't goed had, op kamers in een havenstadje woont, moeite heeft met zijn lessen op de veel grootere school en 's avonds voor de hoofdacte moet ploeteren, met als eenige ontspanning af en toe een loopje met 'n collega.
Kenschetsend voor den geest in die kringen is zeker de uitlating van een dier collega's over de moderne litteratuur:
Ik zat vroeger ook in zoo wat alle afdeelingen van de Jongelingsvereeniging! Ik was lid van ‘Nut en Genoegen’; 'n tijdje zelfs president - maar ik voel weinig voor dat ‘nieuwe’ en sinds 'n paar ‘hoogere burgers’ de jongelui wisten warm te krijgen voor Perk en Van Eeden en Kloos en weet ik, hoe die snuiters hiete, had ik er de aardigheid af.
Nu, de heer Wapenaar, eveneens bij 't christelijk onderwijs, is in elk geval een ander man; hij heeft de modernen met liefde bestudeerd en... ook wel van hen geleerd, getuige deze novelle. Mocht hij nu nog zóó modern worden, dat hij gaat inzien, hoe dat angstvallig werklijkheid-nabootsen door 't schrijven van ‘'n’, ‘z'n’; ‘ie’, voelde-n-ie, besliste-n-ie (zelfs daar waar de auteur aan 't woord is), het weglaten van de n in spreektaal etc. al heelemaal niet modern meer is, gelukkig! daar 't geen verrijking, maar verarming beteekent. Dit proza zou fikscher, flinker, minder lijzig loopen, minder sjofel en burgerlijk aandoen als de schrijver al die malligheden wilde nalaten en dergelijke phonetische middelen alleen dáár aanwenden waar 't voor 't effect strikt noodig is.
Mr. A. Anema beschrijft Augustinus' Rechts- en Staatsleer; Mr. S. de Vries brengt verslag uit van een tiendaagsch oponthoud in Duitschland; Dr. J. de Zwaan gaat Venizèlos' Verleden na.
Noemen we nog Verzen van Peter van Maarn en Abel Croon.
| |
Groot-Nederland.
Hélène Swarth zingt van de eereplaats in deze aflevering hare Liedjes. Van J. van Oudshoorn een vreemd aandoend fantastisch verhaal ‘Nachtgeest’. J. Hoogewerff Jr. vertelt van de Jalouzie eener moeder op haar man, die met zijn luchtige gemoedelijkheid er beter in slaagt zijn bedorven kinderen aan zich te binden dan zij. Onze medewerker P.L. van Eck Jr. deelt ons het een en ander mede omtrent Drie Pedagogische Testamenten, nagelaten door twee vrouwen en een man, nl. Soetgen van der Houte, die als ‘werelose Christen’ gevangengezet, in den kerker haar ‘uiterste wille’ neerschreef en opdroeg aan ‘haare Kinderen David, Betgen en Tanneken, tot een memorie en voor het allerbeste goed’ (1560); Elizabeth Tourell Jocelin van Cambridgeshire, die, vóór de geboorte van een kind, dat zij voelde niet te zullen overleven ‘The mothers legacie to her unborne childe’ schreef (voor 't eerst gepubliceerd in 1624); en P.J. Twisck, doopsgezind leeraar te Hoorn; die de wereld meende te moeten verheugen met een geschrift dat hij noemde: ‘Een vaderlijck geschenck ofte testament, zijnde een verklaringe over het vijfde gebodt betreffende de plicht der kinderen benevens hare ouders’ (1622).
De heer van Eck vindt in deze oude (de heer v. Eck schrijft met een beminnelijk-flinke nonchalance doorloopend: ouwe) boekjes vooral van belang de liefde die er uit spreekt; niet het wàt, maar het hòe maakt dat ze ook in dezen tijd nog aandacht verdienen.
Verzen zijn er in deze aflevering verder van J. Greshoff, J.G. Danser, J.J. van der Brandeler-den Beer Poortugael en J.L. Walch. Als bijlage is het wintersport-spel van H. Roelvink: ‘Mrs. O.’ aan dit nummer toegevoegd.
| |
Boekenschouw.
‘Wat wij denken over Förster’ (den bekenden Züricher opvoedkundige) vormt het hoofdartikel in dit tijdschrift, dat zich ten doel stelt: boeken te keuren van het Roomsch-Katholieke standpunt uit. In de rubriek ‘Van de Fransche leestafel’ wordt uitvoerig besproken Francis Jammes ‘Le
| |
| |
Rosaire au soleil’ ‘een boek van louter Katholieke inspiratie’. Onder Varia troffen ons twee stukjes waarvan we melding willen maken. Het eerste omdat het in hoofdzaak onze instemming heeft, het tweede om de tegenovergestelde reden.
Bernard Canter verdedigt zich. In ‘De Haagsche Post’ (30 Sept.) tracht Canter, die een paar vuile romans voortbracht, welke door bladen van verschillende richting als pornografie werden afgewezen, zich te verdedigen. Op de eerste plaats zegt dit heerschap dat die twee romans ‘een organisch geheel met mijn drie-en-twintig andere werken vormen, welke zonder onderscheid ethische tendenzen hebben’.
In wat ons onder de oogen kwam hebben wij gewoonlijk niets van ethiek kunnen merken, zeker van wege de volstrekt on-ethische wijze, waarop Canter zijn rommeltje pleegt te verpakken. Hij herinnert vervolgens aan ‘La Terre’ van Zola, ‘Liefde’ en ‘De kleine Republiek’ van v. Deyssel, ‘Lidewyde’ van Huet, alsof hem zulk een beroep iets baten kon. Niemand heeft toch beweerd dat zijn romans de eenige pornografische lectuur waren.
En verder: ‘trouwens het succes van het boek - er zijn binnen het jaar drie oplagen van 2000 nummers verkocht - bewijst, dat het Nederlandsche publiek alleen naar het werk kijkt. Of is dat publiek zoo gemeen, dat het alleen obseeniteiten wenscht te lezen? Wie mijn boek beleedigt, beleedigt niet alleen mij maar ook de zesduizend koopers, en aannemend, dat één boek gemiddeld door tien menschen gelezen wordt, de zestigduizend lezers’ en lezeressen".
Het zij zoo, mijnheer Canter; wij beleedigen dan uw boek en u zelf en uwe lezers. U weet trouwens zelf even goed als wij, dat van die zestigduizend zeker vijftigduizend uwe romans hebben gelezen omdat zij ‘pikant’, dat is: omdat ze schunnig waren.
Over ‘Carmen’, den nieuwen roman van Johan de Meester, oordeelt Henri Borel in ‘De Amsterdammer’ (30 Sept.): ‘Het is met moeite, dat ik dezen langen, langen roman heb uitgelezen, een roman, laat ik dit er vooral bij zeggen, die volgens den gedurende de laatste jaren geldigen maatstaf, een groot kunstwerk zal worden genoemd, en in vernuftige artikelen van erkende critici, tot in de kleinste onderdeelen geanalyseerd, zal bewonderd worden om de fijne psychologie, de karakterteekening, en misschien ook wel om de onaandoenlijkheid van naturalistisch-realistisch ‘boven het onderwerp staan’, zooals dat, meen ik, heet. Toch zou ik mij al zeer vergissen, indien deze ‘kunst’ niet reeds ten doode ware opgeschreven... etc.
Zòò oordeelt Borel en de redactie van ‘Boekenschouw’ is 't er blijkbaar hartroerend meê eens. Voor ons zijn de gespatieerde woorden voldoende, om de eritische scherpte van blik des heeren Borel voortaan min of meer te wantrouwen. We zullen niemand het recht ontzeggen ‘Carmen’ niet mooi te vinden. Als er evenwel één boek kan gevonden worden waarbij van een ‘naturalistisch-realistisch boven het onderwerp staan’ geen sprake is, dan is het toch zeker wel ‘Carmen’. Ik zou het in dat opzicht wel haast met uw (en ook óns) dierbaar ‘Jongetje’ op één lijn willen stellen, o geachte heer Borel!
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: Nieuwe Bijlagen door Jac. van Looy. - Het Kindeken Jezus in Vlaanderen door Felix Timmermans. - Hollands deel aan Vlaanderens Strijd door Mr. P.H. Ritter Jr. - De Uitkomst van den Oorlog en de Neutrale Staten door L. Simons, - De Maçonnieke Autoriteit en de Groote Landmerken der Vrijmetselarij door A.E. Thierens. - Péguy's Dood door J.R. van Stuwe Hzn. etc.
Uit het artikel over Charles Péguy blijkt dat een nieuwe uitgave van diens volledige (voor een deel reeds lang uitverkochte) werken in voorbereiding is bij de Nouvelle Revue Française. De uitgave wordt vrij duur (130 frs. voor 15 deelen, en is beperkt tot 1200 genummerde ex.l. Barrès, Bergson, Millerand Suarès e.a. zullen de verschillende deelen inleiden.
| |
Onze Eeuw.
In dit nr. wordt ons door E. Knuttel-Fabius thaps het ‘romantisch Vrouwenleven‘ geschetst, zooals het in de persoonlijkheden van Caroline Michaelis, die de vrouw werd van A.W. Schlegel en den wijsgeer Schelling, en van Dorothea Mendelssohn, die haar hand aan August Schlegels broeder Friedrich schonk, tot uiting is gekomen. De vrouw uit dien romantischen tijd had zeker niet minder gelegenheid zich te ontwikkelen dan thans. Niet tevreden met het gelijkvloersche leven, een conventioneele, maar al te vaak opgedrongen huwelijksliefde, snakten zij naar vrijheid, zelfontplooiïng. Het was de tijd der ideale vriendschappen. Dat het ook vaak tot overspannen uitingen kwam bewijst o.a. de zoogenaamde ‘Tugendbund’ gesticht door Henriette Herz, de vriendin van Schleiermacher.
Het doel der vereeniging was ‘Beglückung durch Liebe’ en daar de graad van het geluk, dat ware liefde schenkt, in nauw verband staat tot den graad der zedelijke volmaaktheid van hem of haar, die men liefheeft, streefde elk der leden in de eerste plaats naar zedelijke volmaking. De leden hadden onder elkander eiken scheidsmuur, die de conventie opwerpt, omver gestooten en kenden zich de vrijheid toe iedere vreugde te genieten, die niet met het verlies van hoogere genietingen betaald werd. Zij schreven elkander brieven vol gevoelszwelgerij, waarin zij hun innigste gewaarwordingen ontleedden, wisselden ringen en silhouetten en deden elkander de intiemste mededeelingen. Aan dit gevaarlijk spelletje deden getrouwden even druk mede als ongetrouwden. De hang tot ziekelijke zelfbespiegeling, de giftige plant, welke in die dagen toch reeds zoo welig tierde, woekerde op dezen bodem des te vrijer voort. Alle overspannen gevoelens vierden hoogtij. De goddelijke Werther was de held van alle meisjesdroomen, een dertienjarige vriendin van Dorothea ontving dien ‘Trost der ungltücklich Liebenden’ van een vriend ter lezing. Zij zond hem het boek terug, voorzien van duizend onderstrepingen en begeleid van een gloeiend briefje. Bitter beklaagde zij zich over de ‘gemeenheid’ van haar mentor Mendelssohn, die het boek uit het venster wierp, na haar flink de les te hebben gelezen omdat zij God en godsdienst zoo had kunnen vergeten.
In De Gids vinden wij o.m. een groot vervolg-brok van Arthur van Schendels ‘De mensch van Nazareth’ en een fragment uit Ina Boudier-Bakkers nieuwen familie-roman over de Martinsen. Nico lééft in muziek, maar zijn vader werkt hem tegen; ziedaar het thema van dit fragment.
In De Tijdspiegel geeft Agnes Maas-v.d. Moer Dagboekbladen in versvorm; A. Wapenaar Aandachtige Gedichten. J. Speelman schrijft uitvoerig en prijzend over Middendorp's ‘Het Schoone Mysterie’. Onder J. Petri's Aphorismen treffen wij deze woordspeling aan: Zij die de dingen altijd bij het rechte eind hebben, begrijpen niet dat de slechte oneindigheid hen te pakken heeft.
In De Hollandsche Revue een mooi, groot portret van Rabindranath Tagore en een plaat van Hahn, die Kuyper aan de theetafel zet met een drietal gebrilde en gebreikouste ouwe vrijsters. ‘En leelijk dat die vrouwmenschen zijn [n.l. de Kiesrechtvrouwen] nee, daar heb u geen voorstelling van, zusters!’ De karakterschets is aan Mr. W.H. de Beautort gewijd; als Boek van de Maand wordt Frans v. Erlevoorts (Carl Corveys) roman De Stormvogel behandeld, waarin gevangenismisstanden worden in 't licht gesteld. - Van het luchtige gebabbel waarop ‘Zij’ ons vergast, over modes (n.b. van het steenen tijdvak af!), over de ‘ietwat perverse fantasie’ van freule Wichers Wierdsma, die zoo treffend Doode Zonnepitten kan schilderen etc. naar Dr. A.H. de Hartogs tijdschrift ter verdediging en Verdieping van de Christelijke Wereldbeschouwing, waarin een artikel over ‘Zondezucht’ en een over ‘Mystiek’, is zeker een heele stap. Daarentegen is van Nieuwe Banen de stap naar het ‘onafhankelijk-Godsdienstig tijdschrift’ Omhoog niet groot. Wij vermelden uit het laatste nr. een artikeltje over De Idee van het tragische bij Schiller.
|
|