Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPaul Fort en ‘Les poèmes de France’ZEKER is het, dat zich in de kunst, in de letterkunde in 't bijzonder, de tijdperken afspiegelen die het menschdom doorworstelt. Velen vragen zich af welke de invloed zal zijn van dezen wereldoorlog op de komende literatuur der strijdende landen, of hij goed of slecht zal wezen? De antwoorden zijn om het meest uiteenloopend, en het is, dunkt me, niet alleen voorbarig, maar wel geheel onmogelijk dit vraagstuk op te lossen, daar het afhankelijk is van den loop der Natuur, waarin het onvoorziene een te groote rol speelt. In elk geval is tot hier toe, in Frankrijk, nog geen nieuw, groot dichter opgestaan, om de macht of de gruwelen van dezen woedenden orkaan te bezingen, het wee en het lijden van het arme menschdom te beweenen. Heel waarschijnlijk zal de groote zanger van die schrikkelijke jaren eerst tot vol bewustzijn komen in den nieuwen vrede, die toch eens op den huidigen toestand volgen zal. Te zeer nog leven allen die groote omwenteling mee om haar reeds in woord of beeld te kunnen vertolken. Misschien - indien Frankrijk ooit den waren bard van dit tijdperk kennen zal - is hij nog in de kinderbroek of zelfs niet geboren; was Victor Hugo niet eerst dertien jaar, toen de wereldoorlog van vóór een eeuw een einde nam? Al de reeds dichtenden hebben zich met min of meer goed gevolg aan den oorlog geïnspireerd en links en rechts verschenen verzen van Henry Bataille, Henri de Regnier, Francis Jammes, François Porché, Jean Richepin, Edmond Rostand, Emile Verhaeren. Toch ben ik er zeker van niet te overdrijven, wanneer ik beweer dat niet één, in geen enkel gedicht, zijn vorige hoogte bereikt, om niet te zeggen overtreft. Paul Fort - ‘Prince des Poètes’ - die reeds een zeventien bundels achter den rug heeft, liet dit jaar een nieuwen: ‘Les Poèmes de FranceGa naar voetnoot1), het licht zien. Al deze verzen verschenen beurtelings in het ‘Bulletin lyrique de la Guerre’, slechts door hem gevoed, en waarover Anatole France hem schreef: ‘Je connais du premier au sixième ces bulletins lyriques de la guerre, qu'il faudrait graver sur des tablettes de bronze. J'en admire la force et la beauté, l'éloquence tantôt familière, tantôt sublime, rude parfois, toujours vraie et profonde. Vous êtes poète, vous l'êtes naturellement. L'idée est chez vous une création spontanée. Elle naît avec sa forme, comme les ouvrages de la nature’. | |
[pagina 150]
| |
Dit mag voor verscheidene gedichten, doch niet als een algemeene beoordeeling van den ganschen bundel gelden, een zeer ongelijk werk, waarin - om eerlijk te wezen - de werkelijk-mooie verzen niet het grootst in aantal zijn.
Paul Fort
In een zelfde gedicht vindt men dikwijls prachtige strophen afgewisseld met de meest banale; in ‘Nos Belles Victoires’ leest men bijvoorbeeld het schilderende: ‘L'aube n'a pas jeté son blanc cri de mouette,
que tremblent les coteaux, que de la plaine aux forêts,
s'élancent, réveillant notre armée en sursaut,
faisant siffler la glace et gerber les ruisseaux,
les cahots furieux des caissons au galop’.
En juist daar tegenover, op de andere bladzijde, vervolgt hij in onverzorgde verzen, die niets gemeen hebben met ‘poëzie’: ‘On leur répond. Quel bruit! Dieu de Dieu quel concert!
- Dieu bâtit la Cité future avec du zinc?
Du zinc!... Le ciel vacille à des orgies de fer,
saoul d'obus, de shrapnells, de mitrailles et l'air
- au fou rugissement des 155 -
l'air invente un nouveau silence fait de bruit,
d'où monte une harmonie faite de courts silences
ou, perçant le fracas, du fracas plus intense
des 120 long au choeur des 220 uni!
- harmonie! harmonie! harmonie! harmonie!’
Het is meest in zijn lange gedichten, dat Paul Fort minder goed is en zondigt tegen rijm, rythme of goeden smaak. Een uitzondering is het schoone ‘La Cathédrale de Reims’. De dichter werd geboren en bracht zijn jeugd door in die stad welke reeds zooveel geleden heeft, en men voelt dat het gansche gedicht in één adem en uit een spontane gevoelsopwelling geschreven is. Het vormt een prachtig brok poëzie, waarin hij den ouden, nu verminkten, gothischen tempel verrijzen doet: ‘Grand jouet de mon âme, ô française forêt
de pierres, et vos tours, mes immenses hochets,
vous êtes demeurés le seul jeu de mon âme,
avec les trois hauts porches en triangle de flamme,
et dessus eux la Rose où l'on voit voltiger
des pigeons becquetant les reflets passagers.
Puis quand je suis enfin venu, ma Cathédrale,
mêler un cerfvolant aux ailes de tes anges,
que j'ai de tous mes cris fait sonner ton parvis
et, les cheveux au vent et poursuivant mes cris,
entouré tes vieux murs des cent jeux de l'enfance,
mais quand je fus ton visiteur farouche et pâle,
âpre au bonheur d'aller cueillir la fleur d'extase
- les mains tendues vers la lumière des vitraux
- et que l'effroi sacré, qui met l'âme en sursaut,
me prenait dans la nef où chantait la Voix grave
et connue des enfants aux jours du paradis,
quand je t'eus taite moi - que tu me le rendis!
O Basilique, après t'avoir songée, mes songes
longtemps ne furent plus obsédés que de toi,
et tes anges, tes saints, tes apôtres, nos rois,
et ces deux grandes tours que l'aurore prolonge,
tes vitraux qui font des miracles prismatiques,
envahissaient mes nuits d'enfance, ô Basilique!
Ta forêt tend sur moi ses bouquets de figures,
et comme de gros troncs étreints par des lianes,
arcs-boutants, chapiteaux d'internale nature,
fûts et galbes suscitent le grouillement des diables
persuasits et souples, ou d'une balourdise
enfiellée ou voire, ayant mines exquises.
L'enfer lui-même est sur un porche: oui, le voilà!
C'est au nord de l'église et les feux sont glacés
par du givre; eh! qu'importe, ils cuiront, les prélats,
s'ils eurent l'âme noire, et les abbés crossés.
Mais quelle bonne humeur! on dirait qu'ils s'amusent
d'être par Satan même “encordés” à la cuve’.
Paul Fort is vooral lyrisch dichter! Het hekelen gaat hem niet af, en te vergeefs wijdt hij zich aan epische poëzie, waarvoor hem de machtige adem van een Victor Hugo ontbreekt. Dáár echter waar hij zijn fijn-voelende ziel spreken laat, ongedwongen en slechts geleid door een ware inspiratie, is hij een meester. Ziehier éen dier mooie gedichten, zooals men er gaarne meer in dezen bundel zou wenschen te lezen: Tandis que l'on se bat.
Sur le plateau des campanules,
mon ombre et moi - fantômes noirs
- nous irons vers le crépuscule.
Je veux oublier tout ce soir.
Un calme profond dans un arbre.
L'étang rose a la paix du marbre
et s'efface. Plus rien. Il reste
la claire immensité céleste.
| |
[pagina 151]
| |
Rose, et le miroir du couchant,
unie ainsi que sont les champs,
la lune ronde au ciel voyage.
Plus un oiseau, pas un nuage.
Vient-il des seuils du paradis,
ou de mon rêve au bout du monde,
l'aboi frais et que l'air grandit,
des chiens qui le soir se répondent?
Vers quels gouffres de bleu velours
mon ombre et moi descendons-nous,
cependant qu'un lent trait si doux
partage au ciel ce grand faux jour?
Eternellement, du hameau,
la fumée droite et violette
s'élève, alors que le plateau
sombre en l'éternité muette.
La lune à présent mi-voilée,
de cette vapeur se déleste,
elle vole où s'est étoilée
la bleue immensité céleste.
Est-il en mon rêve, ce soir,
d'aller juger l'humanité?
Il s'ouvre à mon âme, ce soir,
la plus immense immensité.
En het volgende, waarin men zoo goed de persoonlijkheid van Paul Fort's vroegere poëzie herkent, en dat niettegenstaande zijn eenvoud en zijn buitengewone bondigheid, vol gevoel is en een diepen indruk nalaat: Les Vallons de l'Argonne.
On s'est battu dans ces vallons: il n'est que des morts sous la terre.
Ces vallons sombrement boisés, quand meurt le jour, font peur à l'âme.
Il ne faut pas trop se griser de solitude en ces vallons.
Il ne faut pas y rester seul, dans ces vallons on peut mourir.
La mort viendrait dans ces vallons plus froide encore au solitaire.
On s'est battu dans ces vallons: il n'est que des morts sous la terre.
Ces vallons, même au souvenir, font peur, font mal - et font mourir.
Al heeft de oorlog Paul Fort eenige schoone verzen ingegeven, die mogen gerekend worden bij het beste wat hij reeds voortbracht, toch is hij niet de Dichter van het Hopen, het Streven en het Lijden van zijn volk. En alhoewel hij overigens ootmoedig biecht: ‘Vaincu terriblement, hélas! par la sottise, je ne serai jamais le poète qu'il faut pour te chanter, ô Guerre! On te madrigalise et ma plume déjà coquette avec les mots’, kondigt hij op de laatste bladzijde aan: ‘Un second volume des Poèmes de France (Bulletin lyrique de la guerre), paraitra dans un an’. Misschien brengt deze ons meer Schoonheid, en een verrassende openbaring...
FRANS SMITS.
de Panne (onbezet gedeelte van België). |
|