Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEenige Fransche schrijvers gedurende den oorlog
| |
[pagina 134]
| |
waarvan slechts 300 exemplaren gedrukt werden; dit deel zelfs mogen we dus toch in zekeren zin als een eerste uitgave beschouwen. Op het eerste gezicht schijnt de titel een symbool te bergen, immers te doelen op de ‘menschen’, die zich als dieren onderling verscheuren. Doch buiten de drie laatste stukjes en een korte verwittiging aan den lezer, waarin de schrijfster juist zegt: ‘A l'heure où l'homme déchire l'homme, il semble qu'une pitié singulière l'incline vers les bêtes, pour leur rouvrir un paradis terrestre que la civilisation avait fermé’, en: ‘J'ai rassemblé des bêtes dans ce livre, comme dans un enclos où je veux qu'il “n'y ait pas la guerre”’, heeft de inhoud met den huidigen oorlog niets te maken. Het grootste deel is dan ook geschreven vóórdat die helsche furie boven Europa losbrak. En het doet werkelijk goed, een mooi boek te kunnen lezen, geschreven zonder de minste tendenz, dat ons voor een oogenblik terug brengt in het heerlijke, vreedzame leven, met de ontelbare geuren en kleuren en geluiden der natuur, in het gezelschap van onze ‘vrienden’ de dieren. De schrijfster kent ze door en door, vooral de twee het dichtst in onze nabijheid levenden: kat en hond. Zij kent ze niet alleen uitwendig: hun gang, bewegingen, heel hun doen en laten, maar ook hun diep en ingewikkeld karakter, hun ziel, ja, want de dieren van Mme. Colette hebben een ziel, en spreken dikwijls met menschelijke woorden. Dat ze het talent bezit om beesten handelend te doen optreden, heeft ze reeds op schitterende wijze getoond in het prachtig boek: ‘Sept Dialogues de Bêtes’, welke zeven kleine meesterstukjes zijn. Elke bladzijde - zelfs in de kleinste schets, waarvan het onderwerp soms zonder veel belang schijnt - is geschreven in een beeldende, kleurrijke taal, in een zeer oorspronkelijken stijl, waarin men dikwijls heel gewaagde, maar altijd even nieuwe en schilderende vergelijkingen aantreft, die soms doen denken aan den onvergetelijken Jules Renard. Als deze (ik citeer willekeurig, zonder te zoeken, een paar voorbeelden slechts): ‘L'autre (een addertje) s'élevait d'un jet jusqu'au toit grillagé, retombait molle comme une verge d'étain en train de fondre...’; en deze andere: ‘En quoi est elle (een bulhondje)? en bronze, en vieux bois de Chine, noir, dur et huilé? Ou en grès flammé, sombre, cuit très longtemps?...’ Men voelt in dit boek, van het begin tot het einde, hoe innig het leven der dieren en der natuur met dat der schrijfster verbonden is; hoe ze met waren wellust en een echte kunstenaarsziel geniet van àlles wat in dit leven geschiedt en hoe treffend zij er de schoonheid van weergeeft. Men krijgt den indruk, alsof elke regel moet geschreven zijn in de vrije natuur, in een bosch of op een weide, aan de zee; zóó ademt alles de frissche open-lucht. Mme. Colette is dan ook geen blauwkousige ‘femme de lettres’, maar een ware artiste zonder meer, en in haar werk wordt men nergens gehinderd door den duffen geur van een gesloten atelier of boudoir. Luister, hoe levendig zij in ‘Poum’ de zwarte, duivelachtige kat schildert: ‘Poum!’... j'accepte pour mien ce nom parmi les hommes, parce qu'il me sied. En deze prachtige ‘nocturne’ uit ‘Prrou’, die men niet afkomstig zou gelooven van een vrouw: ‘J'écoutais, la nuit, leurs chants d'amour et de combat... Une plainte musicale et faible, d'abord, longue, douce, lointaine. Puis un appel ironique, une provocation au rival, - et la réponse immédiate sur le même ton. Ceci pour amorcer un interminable dialogue, sans autre mimique que le jeu des oreilles couchées et ramenées, les yeux clos et rouverts, l'expressif sourire menaçant sur les dents visibles, et la soufflerie bruyante par les narines, entre deux répliques... Un crescendo brusque, imprévu, effroyable, des râles, la mêlée aérienne de deux voix furibondes, les voix de deux démons qu'apporte et roule un nuage affreux... Puis le silence, - le vent nocturne dans le petit jardin, - les griffes qui peignent l'écorce d'un arbre, - et la douce chanson de la chatte, la chatte indifférente pour qui les mâles viennent de se déchirer, la voix de ma pauvre chatte maigre, tout épuisée d'amour et d'inanition...’ Dit mooie boek is vol van gelijkelijk prachtige en juist geziene dierenportretten, als ‘La Chienne jalouse’, ‘La Mère Chatte’, ‘Prrou’, de verlaten, in 't wilde levende en lijdende kat, welke met ‘La petite Chienne à vendre’ roerende schetsen zijn, vol diep en menschelijk gevoel; ‘La Shah’, de aristocratische kat, die rechtstreeks uit Perzië komt, verzorgd wordt als een prinses en die men - op het buitengoed aangekomen - verloren waant, doch eindelijk terug vindt: ‘Au milieu d'un cercle d'ouvriers qui déjeunent, assis par terre, - parmi les godillots empâtés de boue, les “grimpants” raidis de plâtre, les cottes bleues, les bourgerons déteints, - entre les litres de cidre et de vinasse, les papiers gras et les couteaux à manche de buis, - très à l'aise, | |
[pagina 135]
| |
souriante, la queue en cierge et les moustaches en croissant, dans un vacarme de jurements et de gros rires, - la Shâh, la divine Shâh, lestée de croûtes de fromage, de lard et de peaux de cervelas, ronronne, vire après son panache et joue à épater les maçons’. Verder - ik zou ze bijna alle moeten noemen - is ‘Automne’ vol van een fijn-gevoelde poëzie, evenals ‘Le Tentateur’, waarin droom en werkelijkheid zich geheimzinnig mengen. Om volledig te zijn en te sluiten zou ik hier kunnen bijvoegen, dat ‘La Paix chez les Bêtes’ tevens een keurige, zeer verzorgde uitgave is, welke evenwel als titelplaat een teekening van Steinlen draagt, die (jammer genoeg voor hem en 't spijt me het te moeten zeggen), in 't geheel niets bijdraagt om de waarde van den bundel te verhoogen, waarvan enkele opstellen zoo mogelijk de volmaaktheid naderenGa naar voetnoot*). de Panne. FRANS SMITS. |
|