Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig leven uit de augustus-tijdschriftenDe GidsDe verrassing van deze aflevering zijn de door Dr. Ch.M. van Deventer gepubliceerde brieven van Jacques Perk. In hun Dordschen tijd waren Perk's ouders met de oudelui van Deventer zeer bevriend, en toen Ds. Perk naar Breda en later naar Amsterdam overging, bleef de verhouding bestaan. Toen Jacques en Charles M. aankomende jongens waren ontstond er een drukke briefwisseling tusschen die twee. Perk was rijper dan van Deventer en Perk's vriendschap had deze dan ook vooral aan de vriendschap der ouders, de gezamenlijke jeugdherinneringen en aan ‘Perk's zucht tot uitpakken’ te danken. Al kwam het nooit tot een breuk, Perk bleek op den duur in v.D. ‘toch niet te vinden wat hij zocht’. Zeer oprecht zegt de inleider van deze brieven dienaangaande: Perk was verder dan ik, en ook de beteekenis van zijn dichterschap besefte ik niet, al nam hij mij zelf het eerst over de Mathilde in het geheim. Ik besefte ze niet; Willem Kloos deed dat terstond. Wij krijgen in deze aflevering brieven en brieffragmenten waaruit wij een indruk ontvangen omtrent ‘groei en gezondheid’ van den jongen dichter, ‘studie en loopbaan’, ‘strijd voor de eigen individualiteit’. Zooals altijd bij dergelijke | |
[pagina 128]
| |
publicaties wordt ons veel voorgezet wat wel een zeer intiemen stempel draagt en waarvan men twijfelt of de briefschrijver zelf het voor openbaarmaking zou hebben geschikt geacht. Of de nagedachtenis van den dichter bv. een dienst is bewezen met het afdrukken van het ruw en vrij cynisch verhaal van zijn eerste bloedspuwing wagen wij te betwijfelen. Wij citeeren een epistel van 12 Mei '79 uit Perk's Amsterdamschen tijd, waarbij v. Deventer aanteekent, het een schoone gedachte te vinden, dat de zoo vroeg gestorvene nog het heerlijk jongemansleven in Amsterdam heeft mogen genieten, zonder in die periode door zorg voor zijn gezondheid te worden gekweld. Maar 't is goed [nl. 't vele wandelen]; lang achtereen ploeteren in de mij onbekendheden kan ik niet, omdat mijn soesgeest in één woord aanleiding vindt zooveel soms te soezen, dat een kwartier gevlogen is voor ik mij bewust ben dat het begon. Niets boeit me dat niet op mij inwerkt, maar ontvang ik van iets een indruk, dan boeit dat me geheel. Maak me er geen grief van dat ik niet op alle studie te gast kan gaan en zoo weinig weet wat iedereen weten kan. Je kent mijn lieve, levendige moeder; nu, dat erfde ik van haar en misschien doet Amsterdam met al zijn afwisseling het zijne ook in dit geval. Ik geniet. A. Roland Holst draagt Verzen bij; van Moerkerken vervolgt zijn ‘André Campo's witte rozen’, Mevr. K.C. Boxman-Winkler haar opstel over Oscar Wilde's ‘De Profundis en The Ballad of Reading Gaol’. Noemen wij verder nog een philosopheerenden dialoog tusschen een Hij en een Zij, van Karel Wasch, en van M.A. de Wijs-Mouton enkele ‘Liedjes die gezongen worden’ [of zou 't zijn: die ik, M.A. de Wijs-Mouton, zou wenschen dat gezongen werden??]. Een liedje als dat van de verliefde hoedenspelden is zeker al erg flauw. Het best schijnt mij 't hier volgende: Het torentje.
Ik zit hier op mijn torentje
En zie de wereld draaien,
De mannen pierewaaien,
De vrouwen haaiebaaien,
Als één bewogen mierenhoop,
Met ijv'rig heen en weer geloop.
O, zette nu een reus zijn voet
Op al dat wriemelig gebroed!
Ik zit hier op mijn torentje
En zie de groene aarde,
Met alles wat daar paarde
En nieuw gewemel baarde,
Als één ontzettend ledikant,
Een groote, felle liefdebrand...
Ik zit hier op mijn torentje
En ga mijn luiken sluiten,
Er roept een stem daarbuiten,
Een oog gluurt door de ruiten;
Een laddertje wordt vastgehaakt
Hetgeen mij gansch onrustig maakt.
Och, wierp nu maar een sterke hand
Dat laddertje terug op 't land.
Ik moet hier van mijn torentje
Het uurtje is geslagen
Dat 'k mij benêe moet wagen
Om mee den last te dragen
Van al dat wriemlig, druk gedoe,
Ik moet weer naar de wereld toe:
Een ziel als mensch geboren
Moet scheiden van zijn toren!
| |
Morks Magazijn.Aty Brunt schreef een van bewondering getuigend opstelletje over den bekenden etser W.O.J. Nieuwenkamp voor dit nummer. Als bizonderheid vermeldt ze, dat N. niet handelt als zoovele etsers, die, als de teekening maar eenmaal op de koperen plaat staat, hun werk uit handen geven aan een drukker; maar iederen afdruk van zijn etsen zelf bezorgt. Cyriel Buysse verhaalt ons de tragedie op de boerderij van Raes, een kleine episode uit het groote werelddrama van den tegenwoordigen tijd. - Van de voortbrengselen der Friesche Letterkunde weten wij, bewoners van 't overige Nederland, weinig af. Het is daarom verdienstelijk van onzen medewerker Rinke Tolman, dat hij een Friesche novelle van Dr. Justus Hiddes Halbertsma in 't ‘hoog-Nederlandsch’ heeft vertaald, welke wij hier vinden opgenomen. Zij verhaalt ons van een ‘Kluchtig-afgrijselijk Avontuur’. In een noot herinnert de vertaler er ons aan, dat de schrijver veel gedaan heeft op 't gebied van taalstudie. Hij ook was het, die al zijn krachten wijdde aan de samenstelling van een Woordenboek der Friesche taal, welk werk hij gedeeltelijk heeft doen drukken (voor eigen rekening), doch onvoltooid moest achterlaten. ‘De jong fan Wigman’ doet ons ‘'n verhaaltje uut 't Veluwe-laand’, waar ‘de sjoolmeester Jan Zondag de prentjes veur geteekend hêt’. T.R.L. Oehmke vertelt een Silezische Volkssage na; een journalist gaat voort met zijn indrukken uit den wereldoorlog weer te geven. Noemen wij ten slotte een ‘een-acter’ van Jo Waldorp - van der Togt, getiteld ‘Het blauwe Zijdje’, welk stukje althans de verdienste heeft werkelijk tooneel te zijn; overbodige (wat hier zijn zou hinderlijke) ‘literaire’ franje ontbreekt. Van Hulzen bespreekt C.J.A. van Bruggens fantastisch verhaal ‘Het verstoorde mierennest’ met waardeering, al mist hij er in ‘de groote stijl’ van een geweldig vizionair. Het verhaal wekt gespannen belangstelling, doch ontroert niet. | |
De Nieuwe Gids.R. van Genderen Stort zet zijn roman ‘Hélène Marveil’ voort; het slot wordt ons in 't volgend nr. beloofd. Jac. van Looy heeft als ‘Nieuwe Bijlage’ (onder welk hoofd wij de veelsoortigste bijdragen vinden saamgebracht; ook de bloeiende Jaapje-vertellingen vallen er onder) ditmaal | |
[pagina *8]
| |
het vizioen van een wonderlijken droom geboekt; Felix Timmermans gaat voort met zijn paraphrase op het bijbelverhaal van Jezus' geboorte, getransponeerd in Vlaamsche atmosfeer. Men kan deze parallel hinderlijk, zelfs stuitend vinden, en getuigend van gebrek aan elementair ‘goede smaak’-gevoel (ik voor mij ben eenigszins tot dit laatste geneigd), men kan van meening zijn, dat de klare, eenvoudige schoonheid van het classieke voorbeeld slechts verhoogd wordt door er dit zinnelijk, volbloedig, wat al te weelderig modern proza naast te leggen - erkend dient te worden, dat Timmermans een der knapste jonge Vlaamsche schrijvers is, die de ‘ziel’ van zijn land en volk weet aan te voelen. Hier is een klein fragment: Op het bol van een reeds lang gevelden beuk, met de volle zon op zijn kalen schedel en afgegaan-rood slaaplijf, zat Jozef te peinzen, altijd maar te peinzen aan hetzelfde ding, hoe het kwam dat Maria zwanger was, en wat hij nu als bruidegom moest doen; zijn handen speelden zenuwachtig met een korenaar. Rondom over het wijde, rijpe koren kookte het licht en in de nanoenstilte-gonsde er ergens een zeisen.... Johannes Tielrooy geeft een artikel over Voltaire als roman- en novellenschrijver en tracht ons de blijvende voorliefde van het litterair genietend publiek voor Voltaire's verhalend proza begrijpelijk te maken. Voltaire zelf hechtte meer aan zijn tooneelwerk, waarvan nu evenwel hoogstens nog ‘Zaïre’ eenigen indruk maakt. Dr. J. de Jong heeft zich geërgerd aan het ‘Artiesten-sansgêne’, dat zich uit in het gebruik van verklein- of bijnaampjes. 't Komt niet te pas, vindt hij, dat artiesten zich Adri, Ali, Bé, Ben, Betty, Bram, Chris, Cor, Gellie, Hetty, Ina, Jaak, Jo, Mien, Mies, Nap of Top noemen; 't verraadt gemis aan zelf-respect, wat licht tot gemis aan respect van den kant van 't publiek kan leiden. - Om Charivarius' geestig afstraffinkje hebben we indertijd gelachen; nú moeten we toch zeggen, dat wij deze kool al dit verontwaardigingssop niet waard vinden. Stel: er is een huis met een rijken graaf er in en met een (gouden) slot op de deur. Dat slot gaat kapot en de graaf weigert in hautaine onverschilligheid het te laten maken. Gevolg: de deur kan niet open en allerlei menschen, die zich op 't noodlottig oogenblik toevallig in de gang bevinden, kunnen niet weg. Zoo zien zich in gedwongen opsluiting bijeen: een majoor van de infanterie, een meisje met een hoedendoos, 'n milicien, een boodschaplooper, 'n boekhouder, een boterleverancier, 'n modiste (die zich ver van de hoedendoos houdt, straks minder ver van het grafelijk zoontje) en 'n arme kunstschilder. Stel dit alles en erken dat hier stof is voor grappige situaties. Grappig is dan ook wel wat Broedelet er van maakt; geestig echter allerminst. ‘Het gouden Slot’ schijnt in De Nieuwe Gids verdwáald. | |
De TijdspiegelINHOUD: Late Bloesems door Jan Hell. - Duitschland's physieke weerstandskracht door J. Engelbregt. - Martin Fierro door Don. - Hollandsche Tafereelen door J. Petri. - Literaire Kroniek door Herman Middendorp; etc. | |
Onze Eeuw.INHOUD: Nederland en de Mogendheden door Prof. Dr. P.J. Blok. - Decentralisatie van bestuur in Ned. Indië door Mr. J.C. Kielstra. - Over Henriette Roland Holstvan der Schalk door Dr. A.C.S. de Koe. - Johan van Oldenbarnevelt door H. Brugmans. - Het pamflet van Seneca tegen keizer Claudius door Prof. Dr. J.J. Hartman. - De liefde, die sterker was, door Willem Kalma. - Verzen door H. van den Bergh en C.A.B. v. Herwerden. | |
Stemmen des Tijds.INHOUD: Het Avondmaal van Leonardo da Vinci door J.Ph. Eggink. - Het Willen door Mr. W. Zevenbergen. - Johannes Engelram door Dr. A.A. van Schelven. - Een dringende eisch des tijds, door P.J. Molenaar.- Weerzien door Henriette Mooy. - Adamskinderen door Dr. F. Rutten. | |
Leven en Werken.INHOUD: De Stille Lach, roman door Nico van Suchtelen. - Naar buiten door J.M. Sterck-Proot. - Marie Tungius door Ida Heijermans. - Chineesche verzen door Jules Schürmann. - Boeken om in de vacantie te lezen door Annie Salomons. - Kampeeren door Nico v. Suchtelen; etc. | |
La Revue de Hollande.INHOUD: La Revue de Hollande. - Augustin Hamon: Autocratie et Démocratie. - Max Elskamp: L'atelier du peintre. I. Soies. II. Famille rose. III. Delft bleu, poèmes. - C. Kramer: André Chénier. - Herman Gorter: L'écenl de la Poésie; Poème. - ***: Petit florilège pangermnolaei à l'usage de la Hollande. - René Bizet: Le cirque s-.t - e dès, contes. - Ch. André Grouas: Chanson persan Oar P. Valkhoff: Le roman moderne hollandais et le réalisme français. - Les Livres par G.S. de Solpray. - etc. | |
Groot-Nederland.INHOUD: De Verlossing, door Willem Elsschot. - Gedichten, door Karel van den Oever. - Schepping, door C.P. Brandt van Doorne. - Gedichten, door J.W. Schotman, - Jens Peter Jacobsen, door Henri van Boven. - Verzen, door W. van Mérode. - Literatuur, door Dr. J.A.N. Knuttel en jan J. Zeldenthuis. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.INHOUD: W.O.J. Nieuwenkamp en zijn Britsch-Indisch werk, door A. Hallema, met 10 illustr. - Carnië, door H.M.R. Leopold, met 13 illustratiën. - Oudere Engelsche Caricaturisten en Illustrators, door Cornelis Veth, V. - Jacoba in de wereld, door Gerard van den Hoek. Bekentenissen van een bruidegom, door D.Th. Jaarsma - Kroniek. - Boekbespreking, door H.R. - Odilon Redon †, door R.W.P. Jr., met portret. - Rik Wouters †, door Georges Lemmen †, door R.W.P. Jr. - Käthe Kollwitz, tentoongesteld door Kunst aan 't Volk, door C.V., met 1 ill. - A. de Winter in het Stedelijk Museum. door C.V., - Th. Goedvriend bij Kleykamp, door J.S. - Toegepaste kunst, door R.W.P. Jr. met 2 illustratiën. | |
De Hollandsche RevueINHOUD: Louis Raemaekers. Frontespiece. - Wereldgeschiedenis - Belangrijke Onderwerpen: De muggeplaag - Iets over het zien. - De Heye-Stichting te Oosterbeek. - Werk van Pool. - Karakterschets: Alb. Hahn - Revue der Tijdschriften. - Het boek van de maand: ‘De doofstommen in de Maatschappij’, door C. van Meurs. |