Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften
De Nieuwe Gids.
Hélène Marveil verliezen wij, na een vorig maal getuigen te zijn geweest van de hooghartige wijze waarop de door haar aangebeden held Brodeck haar, toen ze hem eindelijk had weten te naderen, heeft afgewezen, voor 't oogenblik uit onzen gezichtskring, om Brodeck te volgen, eerst even samen met zijn vriend Paul Hooz. Men weet het: de heer van Genderen Stort ziet zijn mannelijke uitverkorenen graag plastisch-verheven, als in een vergroote psychiek. Dergelijke jonge mannen, die, bij den aanblik van het sneeuwgebergte, elkaar in glimlachende verstandhouding hun manchetten toewerpen, na daarop in een moeden scherts van ironie sceptische woorden van den ouden Prediker gekrabbeld te hebben, ontmoet men nu niet elken dag; 't zijn meer halfgoden dan gewone stervelingen. Heel reëel daarentegen, vol poëtische stemming - schoon bij wijlen in zeer onfraai gestileerd proza uitgedrukt - zijn de aspecten op het Zwitsersche land, de wijde meren en oude grijze dorpjes tegen de heuvelen. Toch een schrijver vol fijnheid, deze van Genderen Stort. Voorts een schets van M. Sanders ‘No. 299’ en een van C. van der Pol, ‘spelend’ op een vooruitgeschoven post in Groot-Atjeh. In de laatste banale aanduidingen als: ‘'n verblijf waarnaast de primitiefste [sic] hollandsche polderkeet nog luxueus [sic] zou afsteken’. 't Is niet Nederland waarin we dergelijke zinnetjes lezen, maar De Nieuwe Gids.
Hoeveel genietbaarder het smijdig proza van Felix Timmermans in ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’. Geen rettelend geweervuur hier, geen wereldschokkende gebeurtenissen: wat koffiegeur die zich met den reuk van een bloeienden boomgaard vereenigt. Maar hier wijlen het leven en de schoonheid. - Frits van Raalte geeft een praatje over ‘Volksschrijftaal’, waarin veel briefjes van volksvrouwen in den trant zooals we ze allen kennen: ‘Meheer daar ik u even wil latte weete dat ik Arie niet kan stuuren want hij heeft den Geheele nacht Gehuilt over pijn in de bijk buik’. Van Raalte meent dat het taalonderwijs toch aan niet te hoog gestelde eischen voldoet.
Van Cornelis Veth kunstnotities en een opstelletje over de Fransche Illustratie-kunst en de Romantiek.
Niet malsch is het oordeel van Broedelet over Jan Fabricius, vooral over diens ‘Popje’. Hij meent echter dat een gezonden kerel als dezen tooneelschrijver een flinke schrobbeering wel goed kan doen. Onder de gedichten noemen we er een van Jac. van Looy: Papaverbed, waarin deze coupletten: