Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekenschouwBelletrieHet Joodsche Lied, door Jacob Israël de Haan. - (Amsterdam, W. Versluys, 1915).Als dichter der Libertijnsche LiederenGa naar voetnoot4) had Jacob Israël de Haan mijn hart gewonnen en de sympathie voor zijn schoon werk werd bij het lezen der Joodsche Liederen nog grooter. Zelden heeft een jong dichterschap zich zoo smetteloos ontplooid, zoo gaaf in het jonge letterkundigeFoto J. Huysen, A'dam.
Jacob Israël de Haan leven gestaan. Laat mij als voorbeeld eenvoudig het eerste vers aanhalen: Het Joodsche Lied
Laat mij maar moede zijn en of gehuiver,
Van angst en afschuw martelt door mijn hart,
Toch vind ik troost in zenuwzieke smart
In het Hebreeuwsche lied, wonderzoet-zuiver.
Luid-juichend zingt Alkabitz, de Leviet
Hoe verheugd hij den Heilgen Sabbath beidt
En hoe droef-troostend klaagt de avondzang niet
Waarmee de vrome zijn Sabbath uitwijdt.
Ik ben één van hun Volk en hunne zang
Zinge mijn lied, want langs 't gejaagde pad
Leed een volk meer dan mijn Volk smaad en pijn?
Dus werd dit wat ik boven al verlang,
Meer dan de vriendschap, meer dan aardsche schat:
Dichter van mijn verdreven Volk te zijn.
Ik wil het hier wel eerlijk bekennen, maar sinds Henriëtte Roland Holst hare ‘Sonnetten en Terzinen’ uitgaf, heeft mij zelden meer een z.g. sociaal vers bekoord. De kunst van Jacob Israël de Haan echter - men leest het duidelijk in het aangehaald gedicht - is persoonlijk en gemeenschappelijk tegelijk. Het groot verlangen naar hereeniging van | |
[pagina 110]
| |
het zoo begaafde, maar bitter-gebroken Joodsche Volk zingt door deze liederen. Individueel blijft echter - en hoe zou men dit van een dichter anders verwachten? - het rhythme en het beeld. Het is dikwijls moeilijk bij hem de melodie, den maatgang te vinden; men vergete hierbij evenwel niet hoe nerveus het leven zijner verzen is, hoe onrustig en toch weer in rust verzonken het geheele verlangen. In alles is hij echter de zuivere woordkunstenaar, die in een taal uit de tachtiger leerschool gegroeid, zijn zangen zingt. Hoe vol van toon en stemming is deze bijna Hooftsche regel: ... En hoe droef-troostend klaagt de avondzang niet...
De weemoedige oe-klank gevolgd door de klagende volle a-klanken geeft dit vers hare ontroering. Van den inhoud zelve, de zangen der telken jare wederkeerende Joodsche feesten, wil ik niets zeggen; daarvoor zijn ze te zuiver. Men leest deze verzen niet om hetgeen de heer Robbers b.v. zoo dier is: het gebeuren, het ‘verhaaltje’. Men voelt het groot verlangen, men hoort zijn volle, klare stem door de stilte zingen en ontroerd voelt men des dichters aandoening in de eigen ziel naklinken. Rijker en grooter heeft deze oorlog sommige dichters gemaakt: René de Clercq, die misschien de grootsche zanger van Vlaanderen worden zal en Jacob Israël de Haan, de woordvoerder geworden van het Joodsche volk. Hoort deze schoone regels: Bemoediging
Ontmoedigt niet; wij hebben veel verloren,
Maar nooit ontviel één hart, ontviel één geest,
De Hoop, dat Land en Stad ons zullen hooren
Waar David Koning is geweest.
Brandt onze Stad, brandt onze rijpe Velden
Tot stuivend stof, waar wind zijn spot mee drijft,
Turken: moordt als Romeinen mijns Volks helden
Wanneer de Hoop op keer ons blijft.
Dan hebben wij noch Land noch Stad verloren,
Dan woedt geen geweld, dat één onzer vreest,
Schooner dan ooit zal Land en Stad ons hooren
Waar David Koning is geweest.
Ontmoedigt niet: wij hebben veel verloren,
Maar ook: schooner wordt des Volks heil herwonnen,
Wanneer elk hart, gezuiverd en bezonnen,
In hoop en haat ons blijft behooren.
Ziet, wanneer een dichter zóó zingt over zijn Volk, zijn Land, dan voelen wij weer hoe een enkel oprecht vers onze voor-oordeelen doet verwaaien in de ontroering zijner strophen!
JAN J. ZELDENTHUIS. | |
Trouweloozen, door H. van Loon. (Rotterdam MCMXV, W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij).Herman Robbers, in het Maart-no. van Elsevier's Geïllustreerd Maandblad dezen roman van Dr. Van Loon besprekend, wees op diens ‘nerveus-tasterige werkwijze’ en noemde ‘Trouweloozen’, toen hij dit vergeleek met het kalmer-gestileerde ‘Een Broederdienst uit 1815’ door M.C. Kooy - van Zeggelen, ‘pittiger, doordringender, meer lectuur voor volwassenen en intellectueelen’. Foto Berssenbrugge, Rotterdam
H. van Loon ‘Van Loon's boek’, aldus Robbers, ‘maakt gedachten los, twijfelingen meestal, en geeft gezichtspunten aan, die wel niet nieuw zijn (hoe zou dat ook haast mogelijk wezen!) maar u dan toch niet elken dag voor den geest zullen komen - toch geloof ik, dat de kunstwaarde ook van dezen, naar ik meen Van Loon's eersten roman, niet groot is. Het boek is al te ongeduldig, te zenuwachtig en hakkelig geschreven, en met al zijn fijnheid, scherpzinnigheid en gevoeligheid van opmerking, heeft het toch te weinig geestelijken diepgang’. Gunstiger oordeelt evenwel Is. Querido in zijn ‘Letterkundige Kroniek’ van het Alg. Handelsblad, al is de auteur verre van tevreden, hetgeen moge blijken uit den slotzin van het volgend citaat: ‘Het boek van Dr. Van Loon is in het algemeen knap geschreven. Het weet te boeien. - Er is een speelsche levendigheid in zijn woord en een | |
[pagina 111]
| |
typische fijnheid in zijn waarnemingen en psychologische wendingen. Ook zijn taal heeft bekoorlijke beeldvondsten. Er is ook atmospherisch voelen. Hij brengt licht op zijn menschen. In de beschrijvingen is er een soms jachtige saamgedrongenheid. Maar hoe knap teekent hij toch. - Hij ziét, ziét goed’. ‘Hij werkt niet met diepdoorstrengelde psychologische ontledingen. Zijn natuur is voor het synthetische en de levende plastiek uit den raken dialoog van zelf naar voren springend. Toch moet er in dezen auteur van talent nog zeer veel meer leven dan dit boek ons geeft’. En inderdaad: deze uitvoerige vertelling van minnende menschen, wier liefden over 't algemeen meer lijken op oppervlakkige, zeer tijdelijke bevliegingen, heeft dit gebrek: te serieuze woorden worden gewijd aan min-beteekenende, oninteressante amoureuze gevalletjes, die nijver genoteerd zijn: Charlotte bedriegt Geert, Geert bedriegt Charlotte; Geert wordt verliefd op Sofie en Sofie op Geert; Geert bemint Wies en Wies Geert, terwijl in dit verhaal van liefde's dolingen evenmin een nachtvlinderscène ontbreekt. Dezelfde opmerking die ik indertijd maakte bij de bespreking van ‘Een jonge Leeuw van Vlaanderen’ is ook hier op haar plaats: het uitgebreid aantal ‘avonturen’ heeft de natuurlijkheid en soberheid geschaad, doordat de hulp veelvuldig moest worden ingeroepen van het Toeval, dat immer op zeer vertrouwelijken voet heeft gestaan met de personagiën der ouderwetsche, drakerige romans. Uit deze woorden worde niet afgeleid, dat ik het werk des heeren Van Loon als een draak beschouw; integendeel: al bekoort het boek niet, doordien de ‘verwikkelingen’ mij zeer gemaakt toelijken, waardoor het geheel een fragmentarisch karakter verkrijgt, terwijl een nerveuze onrustigheid het evenwichtige schaadt; al vermoeit het werk bijwijlen door fanatieke, angstvallig-uitvoerige exactheid, waardoor sommige gedeelten langdradig worden, toch zijn er tallooze detailschoonheden, die onze bewondering vragen, zoodat wij Querido's prijzende woorden bijna geheel tot de onze kunnen maken. Het anti-conventionneele van Van Loon's stijl, n.l. zijn hartgrondige afkeer van ‘doodgeschreven’ woord, beeld en uitdrukking, treedt treffend op den voorgrond en toch wist de schrijver alle decadente, te buitensporige verfijndheid te vermijden, hetgeen pleit voor de oprechtheid, waarmee het boek werd geschreven. Knap observator van der menschen neigingen en tochten, driften en wenschen, begeerten en verlangens, verrast veelwerf zijn juist psychologisch inzicht, terwijl de combinatie van karakter- en milieuteekening dikwijls voortreffelijk slaagde. RINKE TOLMAN. | |
DiversenHet Friesche Boerenhuis. Onderzoek naar het ontstaan van het tegenwoordige boerenhuis in Friesland, door K. Uilkema. Twee deelen. - - (Uitgegeven door het Friesch Genootschap te Leeuwarden in 1916).‘O, Schellingers, houdt uw oude gebruiken, uw feesten en liederen in eere, zij zijn uw kostbaarst bezit. Denkt aan die zon- en zanglooze stads- en welhaast ook land-bevolkingen, geestelijk verarmd, kleurloos, verdord. Laat leven uw liederen in mond en hart, en draagt ze als een kostelijk erfstuk over op wie na u komen. Gevoelt dat als uw plicht!’ Aldus Jaap Kunst in ‘Terschellinger Volksleven’, als hij een lans breekt voor het behoud der zangen op het afgelegen eiland. En inderdaad: het kan niet ontkend worden, dat veel van het oude, volkseigene en traditioneele met het voortschrijden der jaren verloren gaat voor immer. Wij zouden met het verlies nog genoegen kunnen nemen, indien het werd vervangen door iets gelijkwaardigs of beters, maar wat er gemeenlijk voor in de plaats komt is zoo voos en karakterloos, dat het verdwijnen van zede en gebruiken verdrietig stemt. Gelukkig, dat er dan somtijds mannen in de bres staan, die met macht en kracht pogen te redden wat te redden is en hun waarschuwende stem verheffen als de stroom van meêdoogenlooze nivelleering alles tracht te vervlakken. Hun taak is verre van gemakkelijk, omdat zij reeds bij voorbaat verzekerd kunnen zijn den strijd te moeten aanbinden tegen bot vooroordeel en dikwijls cynische onverschilligheid. En het is triest, vast te moeten stellen, dat de laatste eigenschap dikwijls het eigendom is van met gezag bekleede lieden, die verantwoordelijke bestuursfuncties waarnemen, zoodat het moedig offensief der strijders en strevers zich te pletter loopt tegen een veelvoudige overmacht. Een angstwekkende verwaarloozing, wat betreft het behoeden van geestelijke belangen, is dikwijls bij bovengenoemde regeerders waar te nemen, zoodat zij soms met een gerust hart een mooie gracht laten verknoeien, een huis van historische en bouwkundige waarde laten sloopen. Enz. Enz. Het materieele legt bij hen het meeste gewicht in de schaal, met het gevolg, dat den volke schoonheid wordt onthouden. En enkel zal door bevoegde, kunstzinnige voorlichting de voortwoekerende onverschilligheid beteugeld kunnen worden. Maar niet alleen aan brute onverschilligheid, óók aan onkunde is het tekort aan belangstelling te wijten, zoodat wij hen, die komen waarschuwen, prediken en liefdevol getuigen, blijde verwelkomen: immers zij brengen licht in duisternis en schenken schatten, door het sluimerend | |
[pagina 112]
| |
gevoel voor overal zich uitende schoonheid te wekken. Legde Jaap Kunst in zijn ‘Terschellinger Volksleven’ een schat van wetenswaardigheden vast, het Friesche boerenhuis werd verheerlijkt door K. Uilkema, die over dit onderwerp een rijkgedocumenteerde, klaar-wetenschappelijke studie schreef, welke in twee deelen het licht zag. Het eene deel bevat den tekst, verduidelijkt door achttien plattegronden, die, gelijk Mr. P.C.J.A. Boeles, de conservator van het Friesch Museum in zijn woord vooraf mededeelt ‘stuk voor stuk reeds een ingespannen arbeid van vele uren vertegenwoordigen’. De literatuur op het terrein van Frieschen boerenhuizen-bouw is zeer schaarsch:Stal in de oude greidboerderij ‘de Lape’ onder Wirdum. Uit: ‘Het Friesche Boerenhuis’.
enkel wijdde in ons land prof. Gallée er een hoofdstuk aan, doch de conclusies van den heer Uilkema wijken aanmerkelijk af van die des heeren Gallée. Uitvoerig onderzoek, raadpleging van talrijke bronnen stelden den schrijver in staat een zelfstandig werk te voltooien, zoodat ons een blik wordt gegund op het boerenbedrijf van vroeger en thans, waarvan de ontwikkelingsgang duidelijk wordt uitgelegd. Het boek kan ten voorbeeld gesteld worden aan hen, die, toegerust met architectonische en landbouwkundige kennis, een studie wenschen te publiceeren over de landsche woning in een der overige provinciën. Het tweede deel wordt gevormd door een platenatlas met negenenzestig foto's, die de waarde van het geheel zeer verhoogen. Wel bracht het uitgebreid afbeeldingen-materiaal groote kosten mede, doch de beschikbaarstelling van een fonds door den Directeur-Generaal van Landbouw maakte de kostbare uitgave gelukkig mogelijk.
RINKE TOLMAN. |
|