Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIets over den Nederlandschen folklorist en taalkundige Jozef Cornelissen.HET zal ongetwijfeld den boekenvrienden van Groot-Nederland, - hun voor wie Den Gulden Winckel het speciale tijdschrift is, - belang inboezemen iets te vernemen over een ijverig werker, die heel wat stof verzameld heeft op het gebied van Neder- | |
[pagina 108]
| |
landsche folklore en dialectstudie, wat anders - reddeloos wellicht - verloren zou zijn gegaan. Wij bedoelen den heer Jozef Cornelissen, Hoofdonderwijzer te St. Antonius-Brecht (provincie Antwerpen). Jozef Cornelissen werd den 23en Juni 1866 te Antwerpen geboren en vertrok met zijne ouders en beide zusters op 12-jarigen leeftijd naar St. Antonius, waar hij verbleef tot 1883. Na zijn studiën aan de Normaalschool te Sint-Nikolaas voltrokken te hebben werd hij benoemd tot onderwijzer te Vorst, waar hij slechts éen jaar werkzaam was om daarna te Sint-Antonius te komen, in welke plaats hij sedert dien tijd onafgebroken zijn nutttig ambt vervult en alwaar hij huwde. Zijn hoofdwerk bestaat uit twee lijvige verzamelingen, 1e het Antwerpsch Idioticon, door de Koninklijke Vlaamsche Academie met goud bekroond; 2e een schat van opstellen en aanteekeningen over Nederlandsche folklore, neergelegd in een 12-tal jaargangen van het tijdschrift Ons Volksleven. Beide werken bracht hij tot stand met medewerking van zijn vriend J.B. Vervliet, Letterkundige te Antwerpen (geboren te Antwerpen den 19 Mei 1855) wiens naam mede op den titel prijkt. Aan het Antwerpsch Idioticon hebben de schrijvers tien jaren gearbeid. Het is uitgedijd tot 4 flinke deelen van samen 2272 bladzijdenGa naar voetnoot1). Het eerste deel verscheen in het jaar 1899. Het werk bevat een uitvoerige beschrijving van de klanken vormenleer van het Antwerpsch dialect en een uitgebreide verzameling van Antwerpsche woorden, uitdrukkingen en gezegden, met aanduiding van het Nederlandsche equivalent, benevens veel folkloristisch materiaal. Het bevat voor den taal-student, ook voor den leek, een schat van kennis. Vooral ook thans voor den Noord-Nederlander, nu de Vlaamsche schrijvers in Holland even druk, zoo niet nog meer, gelezen worden als in Vlaanderen. Voor de kennis van het Zuidnederlandsch is dit standaardwerk ten eenen male onmisbaar; ook wordt het op schier elke bladzijde van het groot Nederlandsch Woordenboek aangehaald. Naast A. de Cock, die 25 jaren lang het tijdschrift Volkskunde redigeerde, mogen Cornelissen en Vervliet zeker genoemd worden als de ijverigste folkloristen van Zuid-Nederland, en wanneer in het Antwerpsch museum van Volkskunde de wanden zullen prijken met de namen der schrijvers over Vlaamsche folklore, mogen hunne namen wel niet vergeten worden. - Met de heeren Monseur, Gittée, Pol de Mont, Vervliet, Defrecheux en Wilmotte werd Cornelissen benoemd tot lid van de Advisory Counseil bij het Congres voor folklore te Chicago (1893). - Gaan wij thans na aan welke onderwerpen de heer Cornelissen aandacht schonk. Wij vinden dan, de verschillende jaargangen door bladerend, zijn Woordenzangen, Bijdragen tot het Kempisch Idioticon (in 1889 begonnen). Voorts verzamelde hij Drinkliederen, Gezelschapsliederen,
Jozef Cornelissen
Raadsels, Kinderspelen, Spotzegsels, Kruisgebruiken (1899), Kinderrijmen, Volksgerechtigheid (1900), Weervoorspellingen en Boerespreuken (1899-1900), Kerst- en Nieuwjaarsliederen (1899-1900), Levende spraakkunst, Volksgeneeskunde: Volksdokters, Belezers, Pintjesmeesters (1891), Wangeloof over de Bijen, Volksgebeden, Sprookjes, Vergelijkingen van buitenlandsche volksverhalen met inheemsche; Iets over tooverboeken (1893), Spotnamen van steden en dorpen, van Kludde, Klodde of Klödde. De koorts afzetten, Kempische Sagen, Sagen uit de Schelde- en Rupelstreek, De kaarsen in het volksgeloof en volksgebruik, Onze hedendaagsche Gilden, Volksgebruik in de Kempen, Het manneken in de maan, Blauw en blauwen, De processiën (1895), De Muntstukken, Grappen en kluchten, Spreeken en Spreekwoorden waar het woord ‘duivel’ in voorkomt (1896), De Zeemeermin (1897), Ratten en Muizen, Sint-Maarten (1898). Iets over Soldatenbijgeloof. Spreekoefeningen (1890), enz. enz. Bovendien redigeerde hij de rubriek ‘Boekbe- | |
[pagina 109]
| |
spreking’. In 1890 hield het tijdschrift op te bestaanGa naar voetnoot1). Wij zien uit deze opsomming hoe Cornelissen steeds zijn ooren open zette en opmerkte wat er in het volk leefde en door zijn taal en gebruiken tot uiting kwamGa naar voetnoot2). Maar de ijverige werker verzamelt nog steeds door. Een boek van 800 bladzijden over Noorden Zuid-Nederlandsche spotnamen en spotzegsels op steden en dorpen ligt gereed voor de pers en wacht slechts op den uitgeverGa naar voetnoot3). Een uitvoerige woordenlijst van het Bargoensch in Noord- en Zuid Nederland is in bewerking. De lezers van Den Gulden Winckel zullen er zeker geen spijt van hebben met deze werken kennis te maken, evenmin als met dat zijner medewerkers op 't gebied van ons volksleven: Vervliet, Alfred Harou, P.H. Panken, J.Th. de Raadt, Aug. Gittée, Is. Teirlinck. J. RASCH. |
|