Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Léon FrapiéEEN groot romanschrijver mogen wij Léon Frapié noemen, en dit lange woord kan hem kenschetsen: hij is cynico-romanticorealist. Even een zeer beknopte bio- en bibliografie: hij werd in 1863 geboren te Parijs, waar hij thans onderchef is in de Prefectuur van de Seine. (Zie in verband hiermee, in Marcelin Gayard, zijn schetsen uit het bureaucratische leven). Frapié is lid van de ‘Société des Gens de lettres’, van de ‘Association des critiques littéraires et bibliographes’, en van de ‘Société des Romanciers et Conteurs français’. In 1897 verscheen zijn eerste werk, L'Institutrice de Province, dat ons in zoowat hetzelfde milieu verplaatst als zijn in 1904 verschenen La Maternelle en dat, naar men zegt, evenals laatstgenoemde roman, de (geïdealiseerde) levensgeschiedenis van zijn vrouw verhaalt. Tusschen die twee romans in, gaf hij, in 1903, Marcelin Gayard, en toen achtereenvolgens: L'Écolière en Les Obsédés in 1905, la Proscrite (1906), La Boîte aux Gosses (1907), enz. La Maternelle is zijn grootste succes geweest. Zeker heeft Frapié daarom de villa te Épluches (Seine-et-Oise), waar hij den zomer doorbrengt, La Maternelle gedoopt. En nu wat over het werk. Ontegenzeggelijk is hij realist, en geven zijn novellen en romans het ware leven weer. Zijn helden kiest hij bij voorkeur uit de lagere volksstanden; zoo speelt bij voorbeeld La Maternelle, dat in 1904 door de Académie de Goncourt bekroond werd, en hier te lande, na de mooie vertaling van den heer A.M. de Jong, meer bekend is geworden, - zoo speelt die roman in de rue des Plâtriers, een volksstraat van Menilmontant, de Parijsche armenbuurt; en ook daar wordt de held van Marcelin Gayard geboren. Als realist mag Frapié naast Guy de Maupassant en Zola genoemd worden, al geven wij dadelijk toe, dat zijn werk niet zulk een breedte van conceptie heeft, en dat hij eenerzijds niet zoo gekuischt, zoo delicaat is als de Maupassant, anderzijds niet zoo veelzijdig en zoo diep als Zola. Romantisch is hij zeker, zij 't in de tweede plaats. Door La Maternelle loopt, als noodzakelijke bijkomstigheid, een romantische draad; maar de uitwerking van den roman, het milieu waarin het boek speelt, de kleine anecdoten die het illustreeren, de psychologieën die er de diepte aan geven, zijn in uitvoering puur realistisch. En dan treedt, voornamelijk in de détails, zijn bijtend cynisme op den voorgrond. In sarcastische | |
[pagina 98]
| |
termen laakt hij, door den mond zijner personen, sommige maatschappelijke wantoestanden: in La Maternelle de afhankelijkheid van de vrouw; de zorgeloosheid welke bij het volk voor het kind heerscht; de prostitutie; de domme, koude bureaucratische methode bij het volksonderwijs, dat van de kinderzielen administratieve gevallen maakt; het alcoholisme bij de volkskinderen; - in Marcelin Gayard de macht van de groothandel-concurrentie; het gevaar, de kinderen moreel boven hun stand op te voeden en het helaas àl te ware voorrecht, dat de betere standen zich aanmatigen, boven de armen, wat zedelijke begrippen betreft; en in al zijn romans, doch voornamelijk in la Méconnue, la Maternelle en Marcelin Gayard, de minachting voor de ongelukkigen, de te strenge opvoeding van de kinderen uit den beteren burgerstand, (Sévérité of l'Accident) en nog zooveel andere wonden van de samenleving, En uit zijn liefde voor de armen en de kinderen komen we tot het inzicht, dat Frapié, als mensch, goed is, iets, wat men een zeldzame hoedanigheid mag rekenen. Onderscheidt zich de Maupassant door zijn laconisch slot aan een novelle, (zooals wij daarvan treffende voorbeelden vinden in Le Retour, Le Gueux, Coco of L'Auberge), Léon Frapié doorspekt zijn werk met bondige, snijdende opmerkingen, luchtigjes-weg, du bout des lèvres, zooals b.v.: ‘Limouset se tua en tombant d'un échafaudage, à peu près à l'âge normal fixé par les statistiques’. Of de aanvang van La Maternelle: ‘Je fus fiancée à vingt-trois ans. Il était temps’. Wat doet dat hard aan. Wat brengt ons dat dadelijk in de verbitterde atmosfeer van dat boek; - verbittering, die echter langzamerhand, door het zwaar lichamelijk werk en de liefdesomgeving van de aanhankelijke kinderen, zal plaats maken voor een gelaten, soms even wild-verontwaardigd uitbarstende smart. Doch laten wij, geregeld, even vluchtig La Maternelle doorloopen. Ziehier de romantische draad: Rose, een rijk, jong meisje, verliest plotseling haar vader, haar fortuin en haar verloofde. Haar moeder is sedert lang dood, en haar voogd, - een oom, hardvochtig man, - laat haar aan haar lot over, nadat hij haar heeft geholpen aan een betrekking van schoonmaakster-oppaster-hulponderwijzeres in een bewaarschooltje van Menilmontant. Tot nu toe is dat nog wel wat cinemaachtig, maar pas op!: de uitwerking doordringt ons van de rauwe werkelijkheid. Met bovenmenschelijke moeite schuift zij alle beschaving en alle fijngevoeligheid op zij, huurt een kamertje in die buurt van armoedige filles - de moeders van haar leerlingen -, en dronkaards; werkt van zes uur 's morgens tot 's avonds laat; verdraagt de schunnige opmerkingen van de mannen uit de buurt en het even ergerlijk medelijden van Mme Paulin, de goedige, dikke concierge, die wel ‘snapt wat 'r achter zit...’; de welwillendheid van de directrice en de onderwijzeressen, de verachtelijke onverschilligheid van haar oom, - en vindt haar troost in het harde werk en in de liefde welke al die kinderen, aan vloeken en ranselen gewoon, langzamerhand voor haar gaan voelen. En een ander lichtpunt: de schoolopziener-geneesheer Libois, die even herinnert aan den keurignetten(!) dokter Dutertre uit Willy's Claudine à l'Ecole, doch veel sympathieker aandoet dan deze, schijnt haar opgemerkt te hebben, en, geholpen door Mme Paulin's toespelingen, die zij niet hooren wil, begint zij hem heimelijk lief te hebben. Als zij op zekeren dag, tegen 't einde van het schooljaar, van uitputting flauw valt, en bij 't bijkomen weet, dat Libois, die ontboden was, haar heeft gekust, al heeft ze 't niet gevoeld; - als Mme Paulin hoe langer hoe geheimzinniger te werk gaat en Rose van haar oom het bericht ontvangt, dat hij haar den volgenden dag voor een belangrijk onderhoud verwacht, - twijfelt zij geen oogenblik meer aan haar gelukkige toekomst. Maar in haar binnenste voert zij den hevigen strijd: het leven waar zij recht op heeft, te aanvaarden, of zich voor de kinderen op te offeren. Daar vertelt haar een buur hoe een arme vrouw zich met haar beide kinderen, waarvan één Rose's lieveling is, in de Seine heeft geworpen, en het diepe medelijden krijgt de bovenhand. We zijn in het vierde bedrijf van een klassieke tragedie: zal zij gaan? zal zij blijven? ‘Quant à demain, j'étais soulagée complètement; les choses s'accordaient je ne sais comment: j'irais chez mon oncle - et cependant je ne déserterais pas’. Dit brengt ons opnieuw in onzekerheid omtrent de toekomst, (het vijfde bedrijf), en dit vijfde bedrijf ontbreekt zoo goed als geheel. Zij zal, dunkt ons, als beschermvrouw den nood kunnen lenigen waar zij tot nu toe nederig haar lichaamskracht en zielvermogens voor gaf, en te meer voelt zij dat dit de eenige uitweg is voor haar geluk, overeenkomstig met haar geboorte, als een verbolgen volksvrouw in weinig parlementaire termen op háár de woede koelt, die zij de administratie, de koude, oppervlakkige, mensch-onkundige bureaucratie toedraagt, en de Bewaarschool onwaardig achtend om háár kinderen op te voeden, Rose toesnauwt, in supremen drang naar recht: ... J'y ai été, à l'école, moi, est-ce que ça m'a empêchée de crever de misère?... Ah! oui, j'ai fait comme ma mère pour sûr!... Et quand ma gosse me répétait vos boniments d'école, je croyais entendre mes premiers patrons: de l'ordre, de la propreté, du respect, de l'obéissance, de la politesse.... Oui! et les dix-huit heures de travail, et | |
[pagina 99]
| |
mal nourrie, et pas de pitié, pas de bon Dieu, jusqu'à ce qu'on vous flanque dans le ruisseau... Et voilà que c'est toujours les mêmes boniments que de mon temps! mais je veux autre chose!... Dis donc, la Maternelle, est ce que tu crois que c'est toujours les mêmes qui la danseront?... Dis donc, chienne de garde, chienne d'administration, me v'là, moi, devant ta baraque en pierres de taille, et v'là ma gosse... est-ce que tu crois que ça va recommencer? Je te le demande?... Qué que tu dis?... Tu veux pas me répondre?... De quoi que tu te mêles alors?... On n'a pas besoin de toi, laisse donc les malheureux: tu n'auras pas ma gosse pour ton école de crèvela-faim!... Va-t'en de not' passage!... Alvorens over te stappen op den anderen merkwaardigen roman, Marcelin Gayard, willen we nog even de aandacht vestigen op deze echtroerende passage: J'ai constaté que plusieurs enfants ne savent pas embrasser; oui, des enfants, la réalisation, le symbole du baiser! C'est mignon, faible, à peine éclos, ça devrait battre du bec vers vous, comme ça ouvre les yeux... ils appuient leur bouche maladroitement... Il y a des baisers que l'on n'oublie pas. Un dimanche, au début de ma promenade, le reconnais Bonvalot qui traînait lugubrement à la chasse aux bouts de cigarettes. Une impulsion irrésistible, - je ne sais quel besoin d'être d'accord avec quelqu'un, m'a fait appeler:en, om te eindigen, op de prachtigste, verrassendste episode van het heele boek. Rose voelt als haar levensroeping die van het intense ‘vrouwzijn’: vrouw en moeder zijn; zij wordt in haar onmacht, dit ideaal te bereiken, kregel, en afgunstig op de arme volksvrouwen die een kind te kussen hebben. Zoo ver gaat haar verlangen, dat zij, in de hoop eens zulk een arm kind, op school vergeten, met zich mee naar haar kamertje te kunnen nemen, daar een bedje, zacht als een nestje, sinds lang heeft klaargezet, om de verlatene in spe te ontvangen: Je voudrais posséder aussi. Le mal est plus grave que l'on ne croirait; je n'ose l'avouer: J'ai fait un nid! J'ai disposé un coin de ma chambre pour recueillir d'aventure un enfant abandonné... j'arrange des bouts de chiffons... Un précédent existe, juste dans la famille: mon oncle a longtemps gardé une vieille tourterelle apprivoisée qui couvait un oeuf en bois, à repriser les bas.... Hier en daar komen in Frapié's werk zwakke punten, vooral daar waar hij langs directen weg wil ontroeren, aangezien hij ons dan in die atmosfeer van homoeopatisch cynisme, sentimenteel toelijkt. Al zijn ook zijn lezers ‘sentimenteeler’ dan hij zelf (want dat is een vereischte: hij schrijft voor niet-cynici, die voor verrassing vatbaar zijn, en niet voor hen, die het cynisme zóóver kunnen drijven dat zij andermans cynisme niet willen voelen), - toch vallen de gedeelten die ontroeren door den toestand zelf, door de handelingen zelf, zonder dat die in energieke termen worden weergegeven, uit den toon. Hoe waar ook de vrijgevigheid, de opofferingsgezindheid, de kinderlijke (bewuste) oprechtheid soms bij de volksjeugd mogen wezen, ze doen ons pijnlijk-gezond aan in dit arm-en-ziek-realistisch milieu. Zoo lijkt ons Lucette's karakter, in de eerste hoofdstukken van Marcelin Gayard, en Marcelin's eigen woorden in Hoofdstuk I ‘Je lui ai dit: veux-tu mon sou? enz.’ wat te banaal-braaf toe. Doch over 't algemeen is Marcelin Gayard weer een goed boek. Het is de geschiedenis van een Parijschen burgerjongen, die zich van schoenmakersknecht opwerkt tot patroon met eigen magazijn, totdat hij, zooals Mathijs de Sterke in Heyermans' Opgaande Zon, door een concurreerend warenhuis van zijn broodwinning wordt beroofd. Niet echter als Heyermans' held heeft hij den onverantwoordelijk-lichtzinnigen overmoed ‘to the bitter end’ door te concurreeren; na één mislukte onderhandeling met den eigenaar van den bazaar, buigt hij het hoofd en zoekt een anderen werkkring. Door protectie (natuurlijk), komt hij in een Ministerie terecht en past zich dadelijk aan in het luie rond-de-cuir-leventje. Hij is iemand die 't zich niet moeilijk maakt, altijd tevreden, zonder ambitie voor zichzelf, dan anderen, die hem interesseeren, te zien vooruitkomen; wat laksch, wat onderdanig-geduldig:... ‘Car telle était sa nature: il avait toujours envie de faire disparaître le danger en embrassant l'ennemi’. Dan handelt het boek voornamelijk over het eentonig, onbelangrijk administratie-leven, met al zijn bekrompenheid en demoraliseerenden invloed. En ook wordt het leven van zijn dochtertje Lucette zoo haarfijn gedétailleerd, dat het boek gerust had mogen heeten: Lucette Gayard. Te beginnen met het zesde hoofdstuk is er bijna uitsluitend van haar sprake. Daar wordt ook veel verteld van haar arm verstooten prostituée-vriendinnetje Phonsine, voor wie zij (is 't niet wat te romantischonmogelijk? - maar 't blijft diep-realistisch van expressie) uit medelijden en vol verontwaardiging om het standsfatsoen-verschil, àlles: geld, geweten, en zelfs haar maagdelijkheid en haar gezondheid opoffert. - Hoe flink het boek ook geschreven is, wij geven La Maternelle de voorkeur. Laten wij even zijn novelle L'accident aanstippen, waarnaar hij, in samenwerking met L. Garnier, de tragische éenakter Sévérité be- | |
[pagina 100]
| |
werkte: de sombere geschiedenis van een te streng opgevoed, onbegrepen fijngevoelig jongetje, dat zich, als de kleine held van Lavedan's schetsje Poule, uit wanhopige domheid onder den trein gooit. De romans l'Enfant perdu en vooral zijn eerste werk L'Institutrice de ProvinceGa naar voetnoot1), evenals zijn novellenbundel, die den titel draagt van het eerste verhaal: L'Ecolière, mogen onder de beste boeken gerekend worden. Al het werk van Léon Frapié heeft deze groote hoedanigheid, dat de lezer er ‘direkt ìn is’. Frapié opent zijn geschiedenis in medias res. Heerlijk is zijn eenvoudige, klare stijl. Wij verwachten nog veel goeds - en veel sombers - van Léon Frapié: hij is goed, en dàt verwordt nooit; hij is somber, en wordt al melancholischer en bitterder. En uit goedheid en treurnis wordt veel schoons geboren. MARTIN PERMYS. |