Leven en Werken.
Er zijn vele periodieken van welker verschijnen wij in den loop der jaren op deze plaats hebben melding gemaakt met, voor de gelegenheid, maar altijd weer geduldiglijk nieuw opgepoetst enthousiasme - en die daarna, al zulke recensenten-geestdrift ten spijt, toch met de stille trom weer zijn verdwenen. Een tijdschrift dat wij van harte gaarne een ander dan het ephemeer bestaan van die vele zuster-organen willen toewenschen is dat waarvan de eerste afl. thans voor ons ligt. Het kondigt zich aan als een maandblad voor Meisjes en Jonge Vrouwen en verschijnt onder leiding van Mej. E.C. Knappert en Annie Salomons, die in haar woord vooraf o.a. schrijven:
‘Leven en Werken’ hebben we ons tijdschrift genoemd, en nadrukkelijk ‘leven’ op de eerste plaats gesteld. Vijftien jaar geleden zou het waarschijnlijk ‘werken en leven’ hebben geheeten. Want in die dagen begon de vrouw te ontdekken, dat ze werken kon en werken moest; niet de een of andere vrouw, want in alle eeuwen zijn er vrouwen geweest, die arbeidden, omdat ze het niet laten konden, niet uit nooddwang, maar uit innerlijken drang.... Maar de vrouw-in-het-algemeen ontdekte de waarde van het werk.
En in die eerste jaren, toen de ‘wereld van ernst en arbeid’, zooals mevrouw Roland Holst het noemt, zich pas voor haar antsloot, - toen scheen het haar wel, alsof ‘werken’ en ‘leven’ hetzelfde was; alsof werken de grondslag was van 't leven; niet levensmiddel, maar levensdoel; niet voorwaarde tot geluk, maar het geluk zelf.
Sedert is de fout van het alleen-zalig-makende werk ingezien; er is geleden en geboet; het leven is weer van betere qualiteit geworden; en wij schrijven boven ons blad niet ‘Werken en Leven’, maar ‘Leven en Werken’; want leven is meer; en wij werken, opdat wij leven.
Vooral voor hen, die in bedrijven werken met lange, inspannende werktijden, met uitputtende jacht, is het bijna onmogelijk, genoeg energie over te houden, om in hun vrije uren zèlf te zoeken in het wijde land, waar ze geen weg weten, naar de sterking en den troost, die ze toch zoo noodig hebben als brood. En juist die werksters zouden we in de eerste plaats willen bereiken; juist voor haar is onze opwekking vooral bestemd: ‘lees eens dit of dat boek, dat uw leven rijker en dieper maken zal; ga 's zondags eens naar buiten, waar op 't oogenblik alles zoo heerlijk in bloei staat; denk eens na over het leven van die groote vrouw, die onder de moeilijkste omstandigheden, door de ondoofbare vlam van haar wilskracht tot een licht is geworden door alle eeuwen heen, en die toch even goed als wij, haar moeilijkheden en haar tijden van zwakheid heeft gehad; zie eens op naar de sterren; wie eenmaal het geluk heeft gevoeld de sterren te kennen en tot hen te kunnen opzien, is nooit meer heelemaal rampzalig of eenzaam’.
Deze aflevering beantwoordt zeker aan 't gestelde doel; ze maakt een prettigen indruk. Na een artikel over Leven en Werken van Mej. Knappert, en een vers van Nico v. Suchtelen over hetzelfde thema, volgt een praatje van L. Simons ‘bij het portret van Mevr. Bosboom-Toussaint’, van wie een aardige, vergeten novelle: ‘een vertelling aan de kaptafel’ wordt afgedrukt.
Mr. Clara Wichmann schrijft over Kosmopolitisme; Anna Hudig geeft een impressietje ‘'s Winters buiten’; de vrouwelijke arts Lize Deutmann deelt iets mede over Koudwaterwasschingen en nog wat; P. Wiggers van IJsselstein over Schilderijen zien. En om ons nu verder tot het litteraire te bepalen: de redactrice Annie Salomons stelt zich voor in een reeks Kronieken te spreken over ‘Boeken om te bezitten’ en geeft in een inleidend artikeltje het gezichtspunt aan van waaruit zij de literatuur wenscht te bezien - het eenig juiste gezichtspunt naar 't ons voorkomt.
Totale indruk van dit eerste nr.: prettig, elementair geschreven; een tijdschriftje dat in den kring waarvoor 't bestemd is nuttig werk kan doen.