Den Gulden Winckel. Jaargang 15
(1916)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVan kinderenHet Kind in de Literatuur. Schilderingen van Kinderleven, bijeengebracht door F.J. van der Molen. - Zwolle, J. Ploegsma, z.j.Wie het Kind wil verstaan, moet zich begeven in het Land van de kinderen. Maar ook - als hij niet wordt gelijk een van die Kleinen, dan zal hij dat Paradijs niet betreden.
Er is in onzen tijd een nieuwe wetenschap aan 't opkomen: de moderne kinderstudie. Deze tracht op allerlei manieren materiaal te verzamelen met betrekking tot 't geestelijk leven van het kind. Tot nu toe zijn de resultaten van deze onderzoekingen neergelegd in een paar interessante boeken; benevens in een veel grooter aantal vrijwel onleesbare tijdschrift-artikelen, vol cijfers en curven. Ik wil er geen kwaad van zeggen: 't is een nog jonge wetenschap. Als maar erkend wordt dat ze 't met al die experimenten nog niet zoover gebracht heeft als - de dichterlijke intuïtie; dat ze 't zoover niet zal kùnnen brengen. Men begrijpe mij goed. 't Is volstrekt niet ondenkbaar, dat over 'n 50, misschien al wel 25 jaar, de menschen zich erover zullen verbazen dat 't mogelijk gebleken is, zooveel, en met zoo groote nauwkeurigheid, te weten te komen aangaande dat innerlijk proces: den geestelijken groei van het kind. En dan zal men vol bewondering zijn voor de beoefenaren van deze wetenschap, en vol piëteit de pioniers ervan gedenken. Veel wat nu duister nog is, zal dan klaar en duidelijk zijn. En 't zal schoon zijn - ook de wetenschap is schoon - alles na te gaan en in zich op te nemen, wat men dan weten zal aangaande het kind. 't Zal kunnen zijn, als een mooie foto. Maar 't Land der kinderen zal men daarmee niet betreden hebben. Ook dan nog zal men hiervoor gaan moeten tot de dichters, tot de kunstenaars; tot wie worden kan als een van die kleinen. De dichterlijke intuïtie - zeker, gesteund zoo noodig door de resultaten van 't wetenschappelijk onderzoek - is in staat het leven zelf van 't kind te doen meeleven, meevoelen; ons te doen indenken in de zich ontplooiende kinderziel: wat de fijne vezelen daarvan trillen doet, en hoe die trillingen zich openbaren. En dit zal zijn, als een schoone schilderij.
't Was een goede gedachte, op 't wijde gebied van de literatuur zulke schilderingen op te sporen, en die in een boek bijeen te verzamelen. We kunnen nu rustig genieten van deze kinderen der intuïtieven. We maken kennis met allerlei kinderenGa naar voetnoot1), geschakeerd naar eigen individualiteit; maar ook naar die van den schrijver, en tevens van 't volk waartoe deze behoort. 't Is met deze bloemlezing als met elke andere: de een zou dìt stuk er nog wel graag in opge- | |
[pagina 22]
| |
nomen hebben gezien, de ander zou dat maar liever hebben weggelaten. Over 't geheel lijkt me de keus van den verzamelaar wel een goede: 't zijn meest fijne, vaak ontroerende, bijna altijd belangwekkende ‘schilderingen van kinderleven’. Ik zou echter wel een tweetal opmerkingen willen makenGa naar voetnoot1). De eerste is deze. 't Boek is wel wat erg fragmentarisch geworden. Dit vindt zijn oorzaak in een zeker te-veel. Er zijn nu voor elk fragment gemiddeld slechts 17 bladzijden beschikbaar. In 't algemeen is dat voor stukjes kinderleven wel wat weinig. De verzamelaar had m.i. dan ook beter gedaan met enkele fragmenten weg te laten, waardoor sommige van de overblijvende wat grooter hadden kunnen worden. Dat had een winst kunnen zijn in de eerste plaats voor Tom Sawyer, Woutertje Pieterse, en Asmus Semper. Deze zouden dan wat beter tot hun recht zijn gekomen met de plaatsruimte die nu b.v. wordt ingenomen door Lieve Bertha, Kai Jans, en Niels Lyhne, die tot de voor de kennis van het kind minst typeerende uit den bundel behooren. Ook Bij de kist had wel achterwege kunnen blijven. Laat ik aan deze opmerking een wensch mogen vastknoopen. Ik hoop dat de verzamelaar ons nog een tweeden bundel schenken zal - 't veld is zoo ruim, en biedt zooveel schoons! - van denzelfden omvang, maar met minder fragmenten. Laat hij dan eens denken aan Florence Montgomery met haar Misunderstood; maar ook met haar Meta Forrester, een minder bekend boekske, dat de gedachten en gewaarwordingen van een kind beschrijft; aan Helen's kleintjes van John Habberton; aan Mijn kleine jongen van Carl Ewald; aan Gottfried Kämpfer, dien prachtjongen, van Herm. Anders Krüger. Enzoovoort! Mijn tweede opmerking betreft de volgorde, waarin de stukken in 't boek voorkomen. Ik zocht tevergeefs naar eenig systeem. En 't lijkt me toe, dat hier toch een-of-ander systeem wel aan te bevelen zou geweest zijn. De verzamelaar had de stukken kunnen geven in kronologische volgorde. We hadden dan wellicht een zekere ontwikkeling, misschien bestaande in een psychologische verdieping, van de kinderschets gekregen. Misschien - want 't tijdperk is betrekkelijk niet groot; en ook, de schrijvers zijn van zoo verschillenden landaard. Daarom zou mogelijk een indeeling volgens de nationaliteiten van de schrijvers hier te verkiezen zijn geweest; terwijl dan de kinderschetsen van landgenooten elkaar hadden kunnen volgen naar den leeftijd van de kleine helden. Of ook had voor alle fragmenten deze laatste volgorde gebruikt kunnen worden, ongeacht de nationaliteit van de schrijvers. In dit geval had men dan kinderen van opeenvolgende leeftijden voor zich gezien - wat in elk geval een zekere eenheid in 't boek had gebracht. Nu is 't allerlei wel wat erg bont. En dan was dat mooie stukje van Theo Thijssen, Armenschool, vanzelf heelemaal achteraan gekomen; omdat daar 't kind zijn intree doet in de maatschappij. Dat stukje geeft in zekeren zin een terugblik op dè jeugd van hèt kind. 't Roept in de eerste plaats in ons wakker de wetenschap, dat voor zoo talloos velen de jeugd eigenlijk geen jeugd is; dus geen land van zon en vreugde, van onbezorgdheid en levenslust. Dat er behalve de ‘kleine kleuters, blond en blij’, die ons voor den geest komen, als we denken aan de jeugd, aan het kind - dat er behalve dezen nog altijd veel en veel meer kleuters zijn ‘arm en schraal’. Maar 't geeft daarbij een troost, die tevens de sleutel is welke ons veel wonderbaars van de jeugd ontsluit. Deze troost: dat er ook voor die laatste kleuters, zèlfs voor die, toch altijd nog ièts, een enkel straaltje, een enkele glimp blijft van de zon die voor elken kleuter in vollen glans moest schijnen. 't Is de kinderlijke fantazie; die edele ridder Don Quichotte. Hiermee kan ik mijn aankondiging eindigen. Men zal eruit begrepen hebben, dat deze bundel ongetwijfeld rondleidt in 't Land der kinderen. Men leze, en - geniete!
P.L. VAN ECK Jr. Amsterdam. |
|