| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften
De Kroniek.
Het eerste nr. van dit nieuwe Maandblad voor Noord- en Zuid-Nederland heeft het licht gezien. Reeds weken te voren was ons de verschijning kond gedaan door een ridder te paard, die wel echt ‘op avontuur’ scheen uit te gaan, een avontuurtje intusschen waarin de jonkvrouw, die hij als schoone ballast meevoerde, niet bijster veel pleizier te hebben scheen, althans ze keek (en kijkt nu nog wel) van haar hooge zitplaats het publiek aan met een uitdrukking van hoe-kom-ik-er-met-fatsoen-weer-af. Niet veel gelukkiger dan met zijn reclame-biljet schijnt ons de jonge illustrator H.v.d. Velde met het omslag van deze aflev., tenminste wat het middenstuk betreft. 't Schijnt wel of die dame daar, door straatjongens met sneeuwballen wordt gebombardeerd, inplaats dat broze najaarsblâren haar om 't hoofd dwarrelen.
Laat ons echter bij dit min gelukkig illustratief debuut niet te lang blijven staan, doch de aflevering openen. Wij vernemen daar, dat deze nouvelle revue mensuelle illustrée bedoelt te vereenigen:
sous une forme élégante et riche, tous éléments nécessaires pour rendre une telle publication des plus complêtes et des plus artistiques.
Le but principal que se propose la direction de la Chronique est de resserrer d'avantage les liens de sympathie et d'estime qui unissent la Belgique et la Hollande, en dotant ces deux pays d'une publication qui, rendue attrayante par des illustrations très soignées, soit le reflet de l'évolution des idées dans tous les domaines du génie humain - arts et sciences, philosophie et politique, vie sociale, mondaine et sportive - tant en Belgique et en Hollande qu'à l'étranger.
Weer verder bladerend vinden we dan een goed geïllustreerd artikel van Henri Borel over Bouddhistische Beelden, waarna, onder 't hoofd ‘Echos Belges’, eenige losse indrukken en opmerkingen, die vooral den Belgischen abonnés zullen interesseeren. Daarna volgt dan een stukje over Couperus bij Kleykamp (met een foto van den schrijver in zijn woning aan de Hoogewal) en de rubrieken Muziek, Society, Tooneel en Schilderkunst, benevens een Kroniek over de gebeurtenissen van den dag, een ‘Revue Hirsch’ en een Beurskroniek, alles in een vlotten, effleureerenden en petillanten stijl, zooals een dergelijk orgaan voor de upper ten betaamt.
Zware kost is hier contra-bande en high-life vergaapt zich nu eenmaal bij voorkeur aan de ‘jeugdig lieve verschijning’ van een Alice Comtesse Ruffo de Bonneval de la Farenée de Kuyper’ wier groot en fraai portret wij nevens dat van mevrouw Albertine Marie d'Hangest barones d' Ivoy, echtgenoote van Jhr. Ernest van Loon, en Enny Vrede, in de rubriek Society vinden opgenomen.
Ja! die rubriek Society... Enfin, abonnés brengt ze ‘De Kroniek’ zeker aan, en we willen hopen dat de adoration mutuelle van de menschen met twee en meer namen de perken van den goeden smaak althans niet te ver zal overschrijden.
| |
La Revue de Hollande.
Een deeger inhoud dan de wat schuimvlokkige van ‘De Kroniek’ (welker ontwikkeling wij intusschen belangstellend blijven gade slaan) biedt dat andere Hollandsche maandschrift van Fransch accent: de Revue de Hollande.
No. 4 opent met een flink artikel over Wagner, waarin de schrijver J.G. Prod'homme de grieven onderzoekt die in den laatsten tijd in Frankrijk tegen Wagner zijn te berde gebracht. Hij komt tot de conclusie dat er niet veel van over blijft en eindigt met instemmend over te nemen wat Emile Bergerat schreef in zijn Lettre à Camille Saint-Saëns: dat de noten der muziek ‘constituent l' espéranto de l'ouie, comme les sept tons de l'arc-en-ciel forment le volapück de la vie’.
Ph. Zilcken geeft eenige inlichtingen omtrent het museum Mesdag; de redactie, welke het ernst blijkt te zijn om onze beste literatuur in Frankrijk bekend te maken, heeft A.D.L. Mague bereid gevonden om Augusta de Wits Javaansche novelle ‘De Jager’ voor deze aflev. te vertalen. Ook van Schendels verhaal vindt hier zijn vervolg.
Van de overige bijdragen noemen wij nog het gedicht aan Koningin Elisabeth van P.C. Boutens, overgezet door G.S. de Solpray.
| |
De Gids
De Redactie herdenkt haar overleden medelid Mr. C.Th. van Deventer.
Een Gidsvergadering zonder Van Deventer was, sedert hij in 1901 tot de redactie was toegetreden, haast niet denkbaar. Want hij zat daar niet enkel als Indische specialiteit, al bewogen de opstellen, welke hij aan De Gids schonk, zich bijna uitsluitend op Koloniaal gebied.
De zoon van fijn beschaafde en geletterde ouders, die, vóór hij in de rechten promoveerde, eindexamen aan de H.B.S. gedaan had, het petekind van den broeder zijner moeder, Cd. Busken Huet, wiens portret door Israëls boven zijn schrijftafel hing, was door deze familiebetrekkingen, door zijn loopbaan als Indisch ambtenaar, als advocaat in Indië en, na zijn terugkomst in het vaderland, als politiek persoon, om zijn uitgebreide kennis op velerlei gebied, om zijne bekendheid met de wereldliteratuur, om zijn goeden smaak, sprekende uit alles wat hij zeide en schreef, de aangewezen man om in de redactie van een tijdschrift als De Gids zitting te nemen en er een eerste plaats te vervullen.
Hierop volgen verzen van A. Roland Holst en het slot van Joh. de Meesters Carmen. Het geheel overziende voelen wij ons niet voldaan. Is deze Lex werkelijk een Carmennatuur? We vinden in dit verhaal maar weinig van het ‘l'amour est enfant de bohême’ en Lex blijkt per slot van rekening niet minder maar ook niet meer dan een intelligente vrouw, die, ongelukkig gehuwd met een onbenulligen rijkaard, een meer geestelijke liefde elders zoekt. De ontknooping is wat bruusk en niet heel aannemelijk.
Van Frans Erens een schetsje over een boerenjongen uit het groote Napoleontische leger, die, door zijn ouders al doodgewaand, op een stormigen avond aan de ruiten van de ouderlijke woning klopt; J. Everts geeft bladzijden uit het leven van een neurasthenicus, meer ontleding dan synthese. Carel Scharten blijkt met ‘Een coquette vrouw’ niet ingenomen. Jan Veth herdenkt Hart Nibbrig.
| |
Groot-Nederland.
Louis Carbin beschrijft wat ‘idyllischen minnehandel’ van Haagsche meisjes met Bredasche cadetten. Luchtig werk volgens een wel wat makkelijk procédé.
Bij de Hollandia-Drukkerij te Baarn zal binnen weinige dagen een boek verschijnen van André de Ridder over Ninon de Lenclos en de Vrouwen in de XVIIe eeuw. Groot Nederland geeft er, evenals De Nieuwe Gids, een fragment uit. Ziehier een stukje:
Met gretigheid bezocht Ninon het Hotel de l'Impécuniosité, Scarron's huis, dat als een herberg voor allen open werd gezet en dat als de vroolijkste kring van Parijs bekend stond. Scarron was dichter, romancier en tragedie-schrijver; zijn vermakelijke Roman comique had hem populair gemaakt. Maar hij was bijna even beroemd om zijn leelijkheid: zijn dik hoofd, zijn bochel, zijne kromme beenen, zijn scheel oog, zijne gebroken tanden, om al die lichamelijke gebreken, die hij samenvatte in dezen zin vol spot maar vol verdoken lijden, cynisch-wreed tegenover zichzelf en aanklagend tegen degenen, die met zijn misvormdheid gekscheerden: ‘J'ai les bras raccourcis aussi bien
| |
| |
que les jambes et les doigts aussi bien que les bras: enfin je suis un raccourci de la misère humaine’. Hij leefde er lustig op los, zonder zorgen, en kon schertsen en jokken met superieure losheid 't Was een uitstekend prater, onuitputtelijk van fantaizie, van rijke verbeelding en onoverwinbare vroolijkheid. Hij woonde in het Marais, rue de la Tixeranderie, op de derde verdieping in twee kamers zonder weelde, maar waar de meest mondaine Parisiens een beetje goed humeur kwamen opdoen. De schitterendste heeren, Vivonne, Grammont, Charleval, Chatillon, de Rincy, Miossens, d'Elbenne, kardinaal de Retz, tot de groote Condé, zochten den snaakschen dichter op; Madame de Suze en Madame de Chevreuse, Madame de Sévigné, Mignard, Sarrazin en al de dichters van de hoofdstad, en ook Ninon de l'Enclos kwamen het luidruchtig gezelschap vergrooten. De dichter was niet rijk; daarom deden de genoodigden, die het gezellig samenzijn niet onderbreken wilden, door hunne bedienden hun avondmaal brengen. Was Scarron's beurs gevuld, dan richtte hij zelf soupers in, waar het niet altijd even ordelijk toeging. Er werd gedronken en geklonken, geflirt en gedanst, geschertst tot laat in den nacht. De dichter las zijne nieuwste liefde-verzen of zijne satirische gedichten vóór.
Madame Scarron is voorzeker de geheimzinnigste vrouwen-figuur van dien tijd; zelf heeft ze zorg gedragen dat het raadsel van haar leven onopgelost zou blijven, ‘voulant être une énigme pour la postérité’. Veel reeds is er geredetwist om te weten of Madame Scarron altijd de deugdzame gestrengheid is geweest die ze, na met Lodewijk XIV een morganatisch huwelijk te hebben gesloten, geworden is. Saint Simon en de Princesse Palatine d'Orléans hebben veel kwaad van haar verteld en laten verstaan dat ze, gedurende haar huwelijk met den gebrekkigen Scarron, meer dan eens het pad der echtelijke deugd heeft verlaten; als minnaars schrijven ze haar toe markies van Villars, markies van Beuvron, maarschalk d'Albret, ridder de Méré, en bevestigen vooral met hardnekkigheid dat ze niet gesluierd is gebleven voor markies van Villarceaux, Ninon's meest aanbeden minnaar. Scarron heeft méér dan eens op zijn huwelijkstegenspoed gezinspeeld:
Je vous ai donné des byoux
en hetzelfde gedicht sluit met de weemoedige aanklacht:
Tous les jours une chaise
Van Willem Schmidt eenige bladzijden proza, gevende de nacht-overdenkingen van een man, die sterven gaat en zijn leven ziet als een vergissing: ‘door een verkeerden wisselstand was hij op het maatschappelijk spoor gereden en daar blijven staan, zoo'n beetje vergeten’. Van Peter van Maarn en Clare Versteeg-Brandon verzen. Voorts de gewone rubrieken, en als (dikke) bijlage een tooneelstuk van Mevr. Simons-Mees: Het Einde.
| |
Onze Eeuw.
Gerard van Eckeren vervolgt zijn familie-roman: De van Beemsters. Prof. P.D. Chantepie de la Saussaye schrijft over Göthe-lectuur; vooral dichtte Göthe onsterfelijke natuurpoëzie. Iemand heeft gezegd: de natuur wilde weten hoe ze er uit zag en schiep Göthe. - J. Mathijs Acket causeert met als uitgangspunt Bernard Bandt over de Sensatie in de moderne literatuur. Bandt moet gelezen worden ‘door de dichterlijke essence in ons wezen’.
Noemen we nog Sonnetten van Willemine G.A. Labberton en een symbolisch gedicht van Dr. J.D. Bierens de Haan: De Ontwaking van Epimenides. Uit den dood van het menschdom verrijst de wereld der goden. Epimenides doorleeft den wordingsweg der vergoding in zijn mystischen slaap.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Opent met een artikel over het Determineeren van oude Hollandsche schilderijen, door Prof. W. Martin; J.R.v. Stuwe Hzn. leidt ons in in het werk van Tijl Riemenschneider, die bij den overgang van de 15e tot de 16e eeuw in Würzburg werkte. J.G. Sinia geeft wederom Herinneringen van Bali, door hemzelf geïllustreerd. Merkwaardig als altijd is het sensueele proza van Karel van de Woestijne, die aan een ouden stervenden boer het verleden van zijn leven laat voorbijtrekken met al zijn geluiden en beweeg, zijn kleuren en geuren. Deze schets blijkt de eerste van een cyclus ‘De Vijf Zinnen’.
De daarop volgende roman-fragmenten van Frank Imm. van Steenen bevielen ons ditmaal beter dan den vorigen keer. Zoo deze gewaarwordingen van een jonge vrouw, die lief krijgt, en uitziet in de groeiende lente.
Wijd-starend tegen de blauwe hemel zag zij niets dan blauw, blauw, weldadig, heerlik, geurig en wemelend Mei-blauw, blauw voor engelen om in te slapen, blauw om zachtjes met je lippen van te drinken, blauw om je handen in te dompelen tot ze van het koele blauw dropen, Mei-blauw om in te sterven.... Haar paarsblauwe ogen werden teer-weemoedig en vochtig van het vermoeiend turen: blauw om in te sterven.... sterven - zó - zó als zij nu was, één en twintig, een klein meisje nog, dat niet geleefd heeft, een vrouw, die geen man had, een moeder zonder kinderen.... o stil! niet over kinderen. En tòch, toch daalde een klein roze lichaampje, rank en lenig, gelijkend op het beeld, dat Gorters gedicht in Suzes hoofd van het kind-Mei had gevormd, van den hemel af, om haar middel was een band van het luchteblauw en met twee linten bleef zij aan de reine koepel vast. 't Was als een kindje, dat men lopen leert en dat een moeder in de hemel aan de zijden leidsels houdt. Het werd nu véél kleiner dan Mei, het was een wankelende baby met blonde verguld-zijden lokjes en reine goddelike ogen. Het spartelde met de roze beentjes en sloeg stuurloos met de armpjes. Strekte het zijn handjes niet naar Suze, zijn moeder? O, het daalde, stil, stil! om het kind niet te verjagen, Suzes roze-enblauwe Mei-kind. Met haar ogen volgde ze haar lucht-schim, haar blik naderde de bloeiende bergamot en daar plons! viel het kind in het zachte bloesembed, dat er kleine witte schulpjes rondvlogen.
Suze knipte met haar oogleden. Het kind was weg, maar de wind die onder de pereboom speelde, joeg een wolk bloesemblaadjes tot boven het lage dak.
Nietwaar, dit is wel ‘van binnen uit’ geschreven?
Verzen van H. Swarth en P. Otten. Verder de gewone kronieken.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD. Clarinde (Een Spel in Vijf Bedrijven), door Herman Middendorp. - Aan 't Lichtende Strand, door G. van Hulzen. - Uit den Grijzen Voortijd (De Banneling), door J. Rietema. - De Haarlok, door Frans Erens. - Nieuwe Bijlagen (XX. De Verjaring), door Jac. van Looy. - Een Letterkundig Cenakel van de XVIIe eeuw (Het Salon van Ninon de Lenclos), door André de Ridder. - De Vreemdelingen in het Rococogezelschapsleven te Rome, door Maurits Wagenvoort. - Een Biografie van Gustave Doré, door Cornelis Veth. - Totenfrühling (Gedicht)(Muziek van Alex de Jong), door Martin Greif. - De Stem der Parken, door François Pauwels. - Aanteekeningen over Kunst en Letteren (Shelley's Hellas), door Hein Boeken; etc.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. Augustinus' Rechts- en Staatsleer, door Mr. A. Anema. - Christoph Bernard van Galen, door L.E. - Sociale Maatregelen in Oorlogsnood, door J.R. Snoeck Henkemans. - Het Militairisme van Nietzsche, door Dr. B. Wielenga. - Over Guido Gezelle, door J. Jac. Thomson. - Verzen, door L.C. Diehl. - Buitenlandsche Kroniek, door H.L. Baarbé. - Leestafel.
Voorts ontvingen wij: De Hollandsche Revue, Vragen van den Dag, Nieuwe Banen, Omhoog, Morks Magazijn.
|
|