Den Gulden Winckel. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdJozua Marius Willem van der poorten Schwartz(Maarten Maartens)
| |
[pagina 155]
| |
had - als omgekeerd de Engelsche Oude Heer Smits (Mark Prager Lindo) - in Amerika en elders ook als conférencier optrad, is hem eene hulde en bewondering te beurt gevallen, door slechts enkelen vóór hem gedeeld. ‘Die Kunst geht nach Brot’, zal voor de meesten blijven gelden. Maarten Maartens, door persoonlijke distinctie
Uit een brief van J. van der Poorten Schwartz aan W. Gosler, gedateerd 7.12, 1887.
geridderd, heeft dat niet gevoeld, heeft eerder het ‘honos alit artes’ van Cicero aan zich bewaarheid gezien. En dus, voornamelijk uit eigen arbeid met aardsche goederen begiftigd, heeft hij in zijne weelderig ingerichte, oud-hollandsche huizinge ‘Zonheuvel’ te Doorn de weldoener kunnen zijn, dien hij zoo vaak in zijne beste verzen zich droomde - om ten slotte, met eeredoctoraten overstroomd, nadat bij het overlijden van Prof. Mr. J.A. Fruin in 1884 bef en toga hem op gronden van religie onthouden waren geworden, vredig als een held, in 't gezicht van een verwilderd menschdom, verre boven de partijen staande, bijna ongemerkt en eerst zeven-en-vijftig jaren oud, hart en hoofd te buigen in den schoot van zijn Verlosser.
* * *
Het zal nauwelijks meer noodig zijn, er de aandacht op te vestigen, dat Jozua Marius Willem Schwartz, hoewel te Amsterdam geboren (11 Augustus 1858), zijn ontvankelijksten leeftijd, van 6 tot 12 jaar, in Engeland heeft doorgebracht, waar zijne ouders toenmaals - zijn vader was predikant - verblijf hielden. Toch bezocht hij weêr van zijn 12de tot 14de jaar het gymnasium te Amsterdam, vervolgens vijf jaren dat van Bonn, totdat hij, 19 jaar oud, na een langdurig vertoef te Rome, Napels enz. als student aan de hoogeschool te Utrecht werd ingeschreven. En hier promoveerde hij, reeds in 1882, in de rechts- en staatswetenschappen. Hier was het ook, en nog vroeger te Bonn, dat hij zijne eerste gedichten, t.w. bijna al zijne minor poems uit de pen liet glijden, die in aansluiting aan zijn Morning of a Love, in den zomer van '83 bewerkt, en aangevuld met een half dozijn vertalingen van Heine - verdoolde lammeren! - voorjaar '85 het licht zagen bij de Londensche firma Remington en Co. Intusschen was Schwartz - straks Van der Poorten Schwartz, daar hij zijn naam had mogen verlengen met dien van een kinderloozen oom: een talisman, die helaas zijne uitwerking heeft gemist - intusschen was hij na zijn tweevoudig doctoraal wederom op reis getogen, wederom naar Italië en de Riviera, en verder naar Algiers. Najaar '83 werd de inspiratie tot zijn Morning of a Love bekroond door zijn huwelijk met Mej. A. van Vollenhoven, thans zijne weduwe. Begin '84 keerde hij in 't vaderland terug, om daarop terstond door den minister te worden aangewezen ter vervanging van Prof. Fruin gedurende diens ziekbed, dat ook zijn doodbed zou worden. Er volgden een aantal colleges in burgerlijk en handelsrecht; voorts eenige juridische geschriften, in het Nederlandsch. Hetzelfde jaar (1884) werd de jeugdige magister benoemd tot lid van het Historisch Genootschap, in '85 van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; maar eene definitieve aanstelling als hoogleeraar - ook Prof. Van der Wijck maakt er nog gewag van - bleef uit. Heeft de Wetenschap zich misschien daarover te bedroeven, niet alzoo de Kunst, die van nu af hare deuren wagenwijd voor hem openwierp; immers, zag reeds de lente van 1885 zijn Morning of a Love opbloeien, zoo gaf hem hetzelfde seizoen zijn eerste treurspel Julian in de pen, dat in November uitkwam, terwijl een tweede drama Nivalis in het najaar van 1886 verscheen. Sinds 1885 had Schwartz bijna uitsluitend in Frankrijk gewoond, wegens ziekte van zijne vrouw; helaas heeft deze ziekte nooit geheel willen wijken. | |
[pagina 156]
| |
Uit zijn huwelijk is later eene dochter geboren; mannelijk oir ontbreekt. Schwartz zelf is ook nooit van de sterksten geweest. In den winter van '87 schreef hij mijGa naar voetnoot1) uit Cannes, dat hij zich de laatste jaren veel beter en opgewekter gevoelde; dat echter verscheidene van zijne Minor Poems, als gevolg van zorg en malaise, eene zeer gedrukte stemming ademen, te pijnlijker omdat deze juist samenviel met zijne verloving. ‘I met’, zoo beginnen die Minor Poems: I met with Grief's twin-sister, Love,
I asked her in a trembling tone:
Say, whither doth thy sister rove?
I ne'er have met thee thus alone.
She looked upon me, and a smile
Played sadly all her features o'er;
Wait, said she, but a little while,
For I am only gone before.
Alone! nay, that could never be;
I am no false love, but the true,
Poor fool, now thou art met with me,
My sister's footsteps follow too.
In dezen toonaard zet zich de geheele reeks voort, weeklagend, soms snerpend, tot in de verste schuilhoeken gevoeld, toch met eene berusting als ondergrond, van welken ook de intiemste schildering noch ooit de kracht noch misschien de begeerte getoond heeft zich los te maken. Then laugh me to scorn, ye critics,
That I should sing so ill;
But by all I sang and suffered,
My heart is a poet's still.
Over 't algemeen zal men moeite hebben, uit den modernen Engelschen juweelenschrijn een parelsnoer vóor den dag te halen, dat in fijnheid van afronding, in flonkering en diepte van gedachte reeds The Morning of a Love nabijkomt. I breathe my kisses on this page
And sigh to think, that there should be
So broad a space 'twixt thee and me;
'Twixt my wide flight and thy gilt cage
The world lies open, I am free,
As ever bird on waving wing,
To rise, to wander and to sing.
Thou art my all. Then wat is this?
Then what is this, that men call Me?
Each man may deem his life is his,
Yet well I know that nothing is
Of me myself, but springs from thee.
* * *
De laatste bundel van Schwartz, in 1888 uitgegeven, A Sheaf of Sonnets, heeft hij - hoe zou het anders? - toegewijd aan zijne gade, in het Fransch geäpostrofeerd als Agatha de Pleincourt, ‘in memory of bright days and dark days on the Riviera’. De volle rijpheid van zijn klassieken geest culmineert daarin, tegelijk met zijn geloof en zijn meesterschap over den versbouw. Vergis ik mij niet, dan is het eerste, Dives getiteld, door Dr. Edw. B. Koster vertaaldGa naar voetnoot1); ofschoon er fraaier coupletten in den bundel aan te wijzen zijn. Ik citeer bijv. The last Illusion: And one illusion - 't is the last - remains:
That all are conquered. Surely that must be
The last illusion life hath left to me,
The lingering drop an emptied cup retains.
Methought I saw them sink beneath the chains
Of iron fact; methinks I still can see
The children falling as they turn to flee,
Slaughtered in youth on hope's red battle-plains.
And all are dead. 'T is fortune's wise decree,
The storm is over; spring has spent her rains.
Surely, no wreck drifts onward o'er the sea;
Surely, no leaf clings, straggling, to the tree;
Lo where I stand, from all illusions free: -
That one illusion - 't is the last - remains.
Ook Memory schrijf ik over: Two weepers went a-weeping by the sea,
With restless roar its waters rose and fell
Gainst adverse mind, that struggled angrily,
As wrath met wrath in ceaseless sink and swell;
The drooping clouds in fear made haste to flee,
Massing around the sun-god's citadel.
Tho weepers went a-weeping by the sea;
And one, that was the younger, spake: Ah me!
Ah, could my grief but for a moment dwell
In peace! The other answered: ‘If to be
Thus near is grief, it were an agony,
Beyond all woe that human heart can quell,
To pass beyond the moaning of the sea!’
Oh Past!Ga naar voetnoot2) Oh Present!Ga naar voetnoot2) shall the Future tell?
En nog het zinrijke All Eternity, dat gevoeglijk des dichters credo zou mogen heeten: Then, if a perfect righteousness be gained
By some more favoured soul on earth, I wot
That grief for evil never unforgot
Will leave felicity but half attained.
Yet more - if love eternally be chained
By thoughts of sin, though sin be ours or not,
Then shall such memory sink burning hot
Through earthly loving by the dead retained.
If wise remembrance be our heavenly lot,
And thought of earth by grief for sin be stained,
Then must eternal sorrow cast its blot,
Or worse oblivion, on all love begot
Of earthly union! - Thus we tie the knot,
And leave God's love before our love arraigned.
Neen, mij is geen enkele Britsche dichter uit de rij der ‘tachtigers’ bekend - of het moest de academicus Symonds zijn - met wien naar inhoud, conceptie en uitbeelding deze onze landgenoot vergelijkbaar is. Een zuiverder Engelsch, tevens in zijne Shakesperiaansche, vaak philosofische vlucht of in zijn pathos aan Dante's ‘Vita Nuova’ herinnerend, zal men dan ook bezwaarlijk in de beste anthologieën. van den nieuweren tijd aantreffen; en | |
[pagina 157]
| |
ziedaar meteen de oorzaak, waarom Schwartz, die nooit voor de massa schreef, ook ten onzent als de romancier Maarten Maartens betrekkelijk zóó weinig populair is geworden, dat we eigenlijk van al zijn onverdroten offers-branden in den tempel der kunst ter-nauwer-nood, na een kwarteeuw, meer hebben overgehouden dan de legende. Internationalisme, wereldburgerschap gold bovendien voor wie het onfatsoenlijk vinden, boven hunne horren uit te kijken, van oudsher uit den booze; en de boosheid verdubbelt zich in het oog derzulken, wanneer dat isme uitgeoefend wordt door een pseudo-vreemdeling, aristocraat, beginselvast, hoogstrevend, frank en vroom. Mogelijk is 't, dat er te midden van deze en nog andere deugden - wij laten de ondeugden rusten - sommige schuilen, die door Schwartz onbewust wat te sprekend naar voren zijn gebracht en aldus zijn isolement hebben versterkt; mogelijk ook, dat er bij zijn, die onder den invloed eener te openhartige, schoon eenzijdige critiek zekeren twijfel of tweestrijd in hem geboren hebben doen worden, waardoor hij er ten slotte toe gekomen is, althans zijne hoefbron te plempen, ja zóó te plempen, dat geen catalogus hem meer vermeldt. Voor ons, die trachten hem te bevatten, weegt echter de frontwijziging niet zwaar. Wij nemen haar aan voor kennisgeving en zwijgen. Beter: zij verhoogt onze piëteit; zij drijft ons in den schemer naar een stillen hoek van onzen hof, waar tusschen het wuivend geboomte door, symbool van 's levens beslommeringen, wij den lichtgod met zijn eeuwig penseel, schifting en schakeering zien maken van blauw en zwart, en wit en rood, en geest en stof, van de vlakke troostelooze werkelijkheid en het onpeilbare mysterie Toekomst genaamd.
* * *
Met een paar losse aanstippingen wensch ik deze schets - die, als gezegd, geenerlei pretentie heeft - te eindigen. Zij gelden in hoofdzaak de twee tragedies door Schwartz geschreven: zijn Julian en zijn Nivalis. In Julian wordt de afvallige heerscher geteekend, door een zijner biografen (Strauss) de romanticus op den troon der Caesars geheeten; in Nivalis de bekoorlijke vorstin, wier hartsgeheim, wier trotsche teederheid en plichtbesef in Schwartz zulk een ongewonen, elegischen vertolker vonden - ongewoon van boetseerkracht en vlotheid van rythmus. Tot aan zijn optreden als prozaïst in 1890 schijnt Nivalis (o.a. door de ‘Portefeuille’ van 10 Dec. 1887 in Nederland allervleiendst beoordeeld) dan ook des dichters voorliefde bezeten te hebben, en ofschoon het ook aan blaam, getemperd, niet ontbroken heeft, is de Engelsche pers èn over Nivalis èn over den later uitgegeven bundel: A Sheaf of Sonnets (1888) te spreken geweest op eene wijze, wel in staat om het hoogste inheemsche talent - dat van een Rossetti of een Morris - afgunstig te maken. Of met dat al Schwartz ten langen leste voor den raad, aan een van zijne vrienden ingefluisterd, in verband met het hierboven aangevoerde, gezwicht is? Ik weet het niet, en hij-zelf heeft daar niets meer over doen hooren. Reeds in 1890 verscheen zijn Sin of Joost Avelingh, en tusschen dit werk en zijn laatste: Eve (1912) zien we een twintigtal romans of grootere novellen elkander opvolgen, slechts even nog - in 1904 - door een nieuw tooneelstuk, maar thans in ongebonden stijl, afgebrokenGa naar voetnoot1). En hiermede heb ik een der nobelsten onzer een afscheidsgroet willen brengen, juist omdat nu vijfentwintig jaar geleden zijn dubbelganger Maarten Maartens hem verdrong, terwijl ook Schwartzzelf op weg was, zich eene eigene, en zulk eene beteekenisvolle, plaats af te bakenen. Die plaats behoudt hij, ondanks alles.
W. GOSLER. |
|