| |
Letterkundig leven uit de september-tijdschriften
De Gids
Joh. de Meester vervolgt zijn ‘Carmen’; als men aan den wat kortademigen; stooterigen stijl van dezen schrijver gewend is werk dat u vasthoudt, om de scherpe ontleding der karakters, de aardige, menschkundige trekjes ook.
Ziehier iets van de gewaarwordingen van een armen leeraarlitterator als hij, vóór 't diner op 't buiten van de rijke stiefmoeder zijner vrouw, in 't jassenkamertje, alleen, zijn handen wascht.
Onder het omkeeren van de manchette-knoopen, keek ik de jassenkamer rond. Hoe armoedig-vaal kwam mijn demi-saison uit naast de Engelsche jassen van Everhard en Jan! En die mantel van Tilly, nog wel haar paaschpronk! Wanneer we naar Heidelust moeten, haalt zij het beste goed te voorschijn, voor zich en voor Suus en voor mij. Hìer, enkel aan de hoeden en mantels en overjassen, aan dat bijkomstigs van de kleeding, aanzag ik de minderheid van mijn huis. En wat beteekent voor de praktijk van het leven, de - al net als de meeste kleeren bij ons - eigen-gemaakte meerderheid van een schrijver? Romans schrijven is hoogstens een aardigheidje erbij.... De manchetten, met zenuwvingers onder de mouwen geduwd, drukten beide de hemdsmouwen op. Een van de zwagers zou 't moeten zien: frontje, niet eens een overhemd, en losse manchetten... Ik voelde me veilig, omdat ik alléén was. Het besef, dat ik vaak, ook bij het logeeren op Heidelust, heb: de armoe, die telkens wat heeft te verbergen voor de menschen van 't huis, zelfs voor de meiden!
Het was bijna, of deze jassen... of ze sprakeloos-starend me gispten: - ‘Jij, ouwe getrouwde sjofele man, wees blij met wat je nog hebt gekregen, en dat je hier zijn mag, jij, bij ons - hadt jij gehoopt op een avontuur!?... Dáár moet je jong voor zijn, slank en jong. Daar moet je rijk voor zijn, als wij. Zie nu maar zelf: ons en, hier, jou jas: de voering, bij de armsgaten, is versleten; de mouw-omslagen rafelen; de kraag is grauw, de heele jas vaal... Voor avonturen, jij, li-te-ra-tor, moet je beter gekleed gaan en jong zijn...’
Dicht-opeen in een rij, de jassen. En, aan een tweeden kapstokwand, nog meer naast en over elkaar, in een achtelooze opeenhooping: mantels, doeken, sjaals, zelfs bont: veel goed, dat daar hing als vergeten; toevallig bijeen, van winter en zomer, uit den overvloed der vrouwekleeren van een rijk gezin. Op een grooter knop, in den hoek apart, een tuin-doek van mama, dien ik kende; die me heugde van lang geleden, toen alles hier me verlegen maakte, in mijn onhandige armoe vol eerbied...
Van Karel van de Woestijne een zijner zwaar-gerhythmeerde gedichten, broeierig sensueel, vol schonkige plastiek: ‘Het gelag bij Pholos’.
Heracles heeft den centaur Pholos verleid om hem van den wijn te tappen, die, in een reuzevat bewaard, het eigendom is der Centauren. Pholos is dronken en verzuimt de tap weer in de spon te steken; dan komen de centauren thuis en razen van woede.
Maar zij, ze zien den wijn. Ze zien den wijn
die vlug het dal vult als een kuipe, en zingt
in duizend beken. Eén wil spreken; maar
geen enkle spreekt, want allen voelen rouw...
Wat doens? - Herakles staat in 't groote licht,
in 't felle licht der zinkende avond-zon
geweldig, en in 't roetig licht des haards
- Maar daar rukt in-éens, verwoed,
éen der Kentauren uit den berg-wand stug
een lange sparre, en die gelijk een wiek
van zieken sperwer door de ruimte wielt
en valt vlak vóor Herakles...
met aerzlen: weêre rukt een sparre uit, weêr
rukt een sparre uit, weêre rukt een spar
uit, weêre een sparre elk mans-paard, elk
kentaur en elk verwoed kentaur. - Maar in
den sparren-regen staat Herakles pal.
Door Joseph Rutz is opgemerkt, dat als regel sommige componisten een' zanger gemakkelijker plegen ‘af te gaan’ dan andere; herhaalde proefnemingen hebben hem geleerd, dat dit in verband staat met den ‘rompstand’, de spanningsrichting van zekere rompspieren, zoowel van componist (schrijver etc.) als van zanger (voordrager etc.). Om goed te zingen (voor te dragen) moet men zich ‘instellen’, d.w.z. dien rompspieren-stand aannemen, dien de componist, resp. dichter of schrijver had, en waardoor de stem zekere eigenaardigheden krijgt voor goed reproduceeren noodzakelijk. Wie van een en ander meer wil weten leze het artikel van Prof. N. van Wijk in deze aflevering.
| |
| |
Dr. P.H.v. Moerkerken behandelt Mr. P.W. de Koning's nieuwe Aeneis-vertaling, die in 't volgend nr. van ons tijdschrift door Dr. H.C. Muller zal worden beoordeeld; Carel Scharten schrijft zeer uitvoerig over Tagore en Omar Khayyam, den Perzischen dichter uit de XIe eeuw, van wien P.C. Boutens ten onzent honderd kwatrijnen vertaalde. Boven den Indischen dichter, wiens ‘blanke hoogten geen aardschen afgrond naast zich’ hebben, stelt Scharten den Pers ‘die zoo bitter de werkelijkheid heeft geproefd’.
| |
Onze Eeuw.
't Melaatscheneiland. Proeve van illustratie uit ‘Aan den Einder’. (Zeer verkleind).
De afl. opent met het eerste hoofdstuk van ‘De van Beemsters’, een roman waarin Gerard van Eckeren ‘tracht te geven de psychologie van een familie in 't eind der negentiende en 't begin van de twintigste eeuw’. Johanna Naber beschrijft de reis van Augusta van Uitenhage de Mist door de Binnenlanden van Zuid-Afrika (1803-1804); Prof. Kluyver bepaalt ons bij Oostenrijk in de dagen onmiddellijk aan den oorlog voorafgaande; Prof. Dr. W.B. Kristensen schrijft ‘Over waardeering van Historische Gegevens’. Mr. C. Bake heeft in ‘Oefening kweekt Kennis’ zijn hoorders ‘een uurtje met Vondel’ doen verwijlen. Die voordracht vindt men, eenigszins gewijzigd, hier afgedrukt.
Noemen wij voorts nog een beschouwing van C.K. Elout over ‘De Reactie der Kracht’ en Verzen van Herman Middendorp en Marie Schmitz.
| |
La Revue de Hollande.
De 2e aflevering van dit nieuwe tijdschrift opent met een interessante bijdrage van Prof. J.J. Salverda de Grave over ‘Influences Linguistiques’. Ziehier wat de schr. o.a. over Fransche cultuur-invloeden zegt in tegenstelling tot Duitsche.
La culture française n'est pas accessible à tous; seules les classes aisées et ceux qui éprouvent le besoin de faire sérieusement leur éducation artistique et intellectuelle, seront amenés à se familiariser avec une langue aussi différente de la nôtre. Or, d'une part, ces artistes et ces intellectuels auront déjà une culture personnelle assez forte pour ne pas se laisser dominer par des conceptions et des formes de pensée françaises; et c'était là le cas de Van Hamel, chez qui l'influence française a pu embellir le génie national sans l'envahir. Chez les autres, ceux qui vivent dans des milieux où les usages français sont souvent imités et où l'on parle beaucoup français, l'action de la culture de la France n'est pas profonde; ils peuvent imiter les modes françaises, organiser leur vie à la française, sans que pour cela leur mentalité soit changée.
Par contre, l'influence allemande agit d'abord sur des groupes de personnes qui la subissent sans s'en rendre compte....
Begrijpelijkerwijs ziet de hoogleeraar in de schrikbarend toenemende germanismen in onze taal voor de Hollanders ‘un danger qui menace leur indépendance intellectuelle’, terwijl hij de aan 't Fransch ontleende woorden ‘inoffensifs et même utiles’ noemt.
René Bizet geeft ‘contes’ onder den titel ‘L'Appel de la Sirène. De dichter Pierre de Sauson verdiept zich in le Mystère de Dieu en slaakt een cri de coeur tot den Eeuwige. Belangwekkend voor de liefhebbers is zeker de publicatie van het onuitgegeven dagboek van den Baron A.R. Falck, die omstreeks 1838 gezant der Nederlanden te Weenen was. Arthur van Schendels ‘Vagabond Amoureux’ wordt vervolgd; Hélène Swarth is tot hare eerste liefde, het Fransche vers, teruggekeerd en bezingt de ‘vent d'automne’ en de ‘crépuscule d'hiver’. Aan de rubriek waarin we een overzicht krijgen van wat er belangrijks in de Fransche, Engelsche, Duitsche, Italiaansche en Nederlandsche tijdschriften verschenen is (diverse uitingen van internationale geprikkeldheid beslaan hierin een groote plaats) wordt blijkbaar veel zorg besteed.
| |
Groot-Nederland.
Van René de Clercq een gedicht ‘De Hemelbrand’.
Cyriël Buysse geeft een schetsje over een ouden gepensioneerden Generaal in een met granaten gebombardeerde stad. ‘Rikiki’ heet het ding. Rikiki is een hondje, dat om geen prijs onder de puinen begraven mag worden. Eerlijk gezegd is ons dit naarstig omzetten van oorlogsellende in dergelijke wel grappige, soms geestige, maar toch weinig serieuse novelletjes (ook Maurits Sabbe doet er aan meê) niet bizonder sympathiek. Van Aart v.d. Leeuw eenige bladzijden ingekeerd proza: Geboortestad. Annie Salo-mons zingt Zangen van Isoude. Herman Middendorp eindigt zijn verhaal ‘Het Schoone Mysterie’; van Virginie Loveling zijn eenige ‘Kleine Schetsen’ opgenomen. ‘Onze nieuwe Romantiek’ schrijft Frans Coenen boven een in zijn bekenden ironischen toon gestelde causerie over Querido's ‘Jordaan II’. Heel erg ingenomen blijkt hij niet met dat boek. Vooral de figuren van Mooie Karel en Corry kunnen geen genade vinden in zijn oogen. Mooie Karel, die, als vischventer misschien wat vreemd, daarentegen ook Don Juan, Jezus en een fijn psychologisch observeerend kunstenaar in één persoon is: ‘een jongeheere-ziel’.
Corry, de Jordaan-meid, is Carmen en Mona Lisa in 't
| |
| |
jordaansch vrij vertaald: Beest en Engel, de ‘Deerne’ en de sublieme Minnares, de fiere edele Dame-van-Pleizier bestemd om voor Karel, den Ridder zonder Vrees of Blaam, te bukken.
Behalve verzen van A. Roland Holst en v. Bijwegh maken we dan nog melding van een recensie waarin Dr. J.A.N. Knuttel Ada Gerlo ‘onderhanden’ neemt, wier tweede Herinnering hij ‘halt pervers, half ridicuul’ noemt ‘een voos geparfumeerd stukje vulgär-romantik’. De lezers van Groot-Nederland, waarin deze Herinnering verscheen, moeten wel een raren indruk krijgen van hun redactie, die hun eerst dat stukje voorzet blijkbaar als iets bizonders, om hun daarna onder den neus te houden: ‘we hebben jullie lekker in de maling genomen, want dat stukje van die Ada Gerlo, da's maar lak, pervers, ridicuul, voos en zoo wat meer. Dr. Knuttel heeft het zelf gezegd!’
Een nieuwe Julia-geschiedenis?
| |
De Hofstad.
Over den dezer dagen overleden schrijver Maarten Maartens publiceert De Hofstad eenige uittreksels uit
Maarten Maartens
een artikel, dat Prof. v.d. Wyck in het ‘Doornsch Weekblad’ schreef. Wij geven daaruit enkele grepen
‘... Waarom Mr. Dr. J.M.W. van der Poorten Schwartz zijn boeken in het Engelsch heeft geschreven? Hij genoot zijn opvoeding in Engeland, waar de familie in die dagen woonde, terwijl hij het gymnasium in Bonn afliep en later te Utrecht in de Rechten studeerde en promoveerde. Het kunstenaarsgevoel, dat Mr. Schwartz in zoo hooge mate eigen was, ontwaakte het eerst in Engelsche omgeving; zijn openstaand gemoed zoog wat hij daar zag en hoorde, in de verschillende lagen der maatschappij, zoo gretig op, dat het voor goed een stempel drukte op zijn innerlijk leven en hij in Engeland een hoogstaand en gevierd Engelschman was......
Aan de Utrechtsche Universiteit studeerde hij op zoo schitterende wijze, dat hij, ter nauwernood gepromoveerd, toen zijn leermeester Prof. I.A. Fruin ziek was, werd aangewezen om in diens plaats college te geven. Stellig zou hij professor zijn geworden, als in die dagen de staatkundige en kerkelijke richting, waartoe Mr. Schwartz door familie, opvoeding en overtuiging behoorde, niet soms onrechtmatig in den hoek ware gedrongen. Wat altoos treft in de geschriften van Maarten Maartens is, dat hij een scherp oog heeft voor de tegenstrijdigheden der menschelijke natuur. Het groote en edele wordt dikwijls, zonder dat wij er zelf volledig besef van hebben, in den dienst van het lage en kleine getrokken. Maarten Maartens merkt dat op, doch het noopt hem niet tot bittere uitvallen en vurige aanklachten tegen de verdorvenheid van den mensch. Met fijnen takt wijst hij ons het zwakke en gebrekkige aan; nooit doet hij ons in een schaterlach uitbarsten, maar telkens lokt hij ons een glimlach op de lippen......
Wanneer hij een enkelen keer, hetzij in Amerika of in Engeland, in het publiek optrad, waren lang te voren alle plaatsen bezet, en dan behandelde hij bij voorkeur een vaderlandsch onderwerp. Zoo heeft hij nog een paar jaar geleden, met schitterend succes, op degelijke en geestige wijze voor een publiek, dat aan zijn lippen hing, in Londen over de Nederlandsche letteren gesproken. Ondanks zijn internationalisme, dat het mensch-zijn hooger stelde dan het Duitscher, Engelschman of Hollander-zijn, was hij een goed vaderlander......
In Holland vergaf men hem niet, dat hij zijn boeken in het Engelsch schreef. Maar men moet het den leeuwerik niet euvel duiden, dat hij den slag van den merel mist, den in Engeland opgegroeide niet, dat- zijn kunstuitingen noodzakelijk Engelsch waren......
| |
Stemmen des Tijds.
Uit deze aflevering brengen wij naar voren een opstel van Dr. J. Riemens over Peter Rosegger als Romanschrijver en Moralist en een van J. Petri, die het werk van Just Havelaar over ‘Oud-Hollandsche Figuurschilders’ ‘een ontdekkend boek’ noemt. Peter van Maarn zingt Verzen van Lietde; J. Jac. Thomson beoordeelt zeer uitvoerig den verzenbundel van Miek Janssen, waarnaast hij Maeterlincks ‘Serres Chaudes’ legt, die verzen van broeikastzwoelte en aandoening van het geheimzinnige.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Herman Baccaert heeft Elsevier een frisch artikel geleverd over den Vlaamschen schilder Marten Melsen. Hij herinnert aan v.d. Woestijnes karakteristiek, welke Melsen een ‘déraciné’ noemde, die zijn boeren - maar daarin ligt zijn kracht - met Brusselsche oogen ziet. In een literair vak verplaatst is Melsen niet Streuvels, maar Buysse.
Else v.d. Veluwe gaat voort het Lustoord Herrenhausen in zijn historische beteekenis te belichten; Dr. J.K. Kock schrijft over Zuid-Indische Tempelbouwwerken; Annie Salomons geeft poëzie. Die Phil blijkt meer en meer een amoureus persoontje; Emmy van Lokhorst verklapt ons nu al haar vijfde liefde-drama. Frank Imm. van Steenen schrijft over dorpsnotabelen die nogal vulgair feestvieren (waarom blijkt niet) en die ons niet heel erg interesseeren.
In De Hollandsche Revue weer veel oorlogskarikaturen en in de rubriek ‘belangrijke onderwerpen’ o.a. een geïllustreerd opstel over de ontsiering van stad en land en een over de ontwikkeling van een Medium. De karakterschets is aan den brandweercommandant J. Meier gewijd en als Boek van de maand wordt ‘Nederlandsche Volkskunde’ door Jos. Schrijnen besproken.
In Vragen van den Dag schrijft o.m. Henri van Booven over de Larensche schilders in hun omgeving. Er is op al die schilders van nu, die achter de oude Vergulde Postwagen van Jan Hamdorff (nu gemoderniseerd en vermondaind door een Tziganenstrijkje en electrische lampjes in den appelaar) tentoonstellen, maar weinig van den meester Mauve overgegaan. Er wordt in Laren erg gefabriekt.
In Omhoog o.a. het Openingswoord bij den Woodbrokerszomercursus, een artikel over de verbanning de Ligt, een over autoriteitsgeloof etc.
|
|