| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de augustus-tijdschriften
Onze Eeuw.
G.F. Haspels besluit zijn nieuwen roman ‘David en Jonathan’, waarvan dit laatste deel aangename verrassingen brengt. 't Behelst de geschiedenis van twee vrienden, van wie de een gelouterd wordt door den dood des anderen. Prof. Dr. N. van Wijk vervolgt zijn indrukken en beschouwingen betreffende Bulgarije. W.F.C. van Laak geeft ons een uitvoerig overzicht van Prof. Bédier's werk ‘Les Légendes épiques’, waarin wij een oplossing te vinden hebben van wat tot nu toe een raadsel was in de geschiedenis der Middeleeuwsche Letterkunde. De algemeen aangenomen Duitsche theorie (Gebrs. Grimm) aangaande het ontstaan der ridderromans is door 't werk van Bédier geheel gewijzigd.
Mr. F.E. Posthumus Meyjes wijdt eenige bladzijden aan ‘een merkwaardig geschrift’ n.l. het boekje ‘Katholiek of Protestant’ van de Roomsch geworden Ida S. Dorper.
Noemen wij ten slotte Verzen van twee onzer meest natuurlijke zangers: René de Clercq en J. Reddingius.
Van den eerste dit aardige liedje:
En een jongen aan 't tromlen met schop en met tang!
Luid haalt ge den dag met uw deuntjes in.
En de zon aan het spelen op tafel en wand
De blos in uw bloed is uw beste gewin!
In 't gerucht van uw last,
Geen vorst op zijn troon zit zoo vrij en zoo vast.
Weef trots in het volk dat ik trotsch bemin!
| |
De Gids
De Carmen-achtige meisjesfiguur van Johan de Meester, met de zich om haar heen bewegende mannen, begint zich al scherper af te teekenen. Van K.C.W. een kleine cyclus gedichten ‘Nachten’. C.J. Hasselman schrijft over een der pioniers in de Javaansche beweging, den onlangs overleden Regent van Demak: Pangeran Ario Hadiningrat.
Wie Ibsen slechts uit zijn maatschappelijke drama's kent, zal niet zoo snel op de gedachte komen, dat deze dichter eenmaal de blauwe bloem der romantiek gekweekt heeft. In een belangrijk artikel beschrijft Prof. R.C. Boer den oorsprong en de wordingsgeschiedenis van een van Ibsen's oudste stukken ‘Olaf Liljekrans’, een drama van gansch onmoderne geestesrichting, waarin toch vele kiemen van later optredende denkbeelden aanwezig zijn. Nu Zeeuwsch Vlaanderen een punt in quaestie kan worden bij komende vredesonderhandelingen is het belangwekkend te lezen wat J.H. Deibel daarover schrijft in deze aflevering.
| |
Stemmen des Tijds.
De nieuwe begrippen aangaande het verschijnsel der Misdadigheid hebben Prof. Diepenhorst een artikel in de pen gegeven over ‘Misdaad en Misdadiger’.
Ari Dane beschrijft een Januari-Zaterdag op een dorp, de opschudding daar verwekt in een huishouden bij 't bericht: de Koningin zal komen met een heele macht soldaten! En alles loopt uit en ziet de Koningin, behalve Egbert, een zieke jongen, maar die ziet toch óók de Koningin, want zijn grootmoeder leert hem den Kerstgroet lezen. - Is 't niet wat erg jong werk?
A. Wapenaar schaart ons ‘Rondom [gelukkig nu eens niet: “rond”!] Da Costa's Poëzie’ en spreekt daarover met gereserveerde bewondering:
Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed, tot ééne ondeelbre kracht verbonden... Gevoel, grootsch en overweldigend, gistte in den gepassioneerden Oosterling, verbeelding was hem die eens visionnairs, Heldenmoed sidderde door den daverenden klank zijner ontroerde stem. Was er de eenheid, de saamsmelting tot ééne ondeelbare kracht, de harmonie der schoonheid? Da Costa, de Boetgezant van het Réveil, wil allereerst en allermeest getuigen, en in de tweede plaats komt de poëzie, als de meest natuurlijke uiting zijner profetische natuur. En als de dichter (ook zegger) zijner politieke zangen, als ‘Vijf en twintig jaren’, ‘Wachter, wat is er van den nacht’, etc. zien we hem: machtig redenaar, breed-gebarend, met vlammend oog z'n als Oostersche godsspraken in de ooren dreunende strofen uitgalmend over de hoofden der in strakke luistering gebonden hoorders! Ja, dan was er ‘de groote rythmengang, de volle gedragenheid, de breede armzwaai van 't genie’, maar dan was er helaas! al te domineerend de rhetoricus......
‘In de ziel meer dichter dan voor de ooren’; Da Costa doet in deze praegnante karakteristiek belijdenis van dichterlijke onmacht. Zijn verbeelding kon niet heerschen, koninklijk, over de gedachtenstoeten, die van uit z'n bewogen ziel zich een weg baanden naar het hoogland zijner kunst.
Onder het opschrift ‘Een nieuwe bundel geschiedzangen’ bespreekt Dr. H.A. Westrate met waardeering de drie bundels zeemansliederen ‘Van Varen en van Vechten’, verzameld door D.F. Scheurleer; waaruit hij veel citeert. Van Felix Rutten een gedicht De Profundis.
| |
De Nieuwe Gids.
J.L. Walch eindigt zijn tooneelspel ‘Antithese’. Eindeloos als het lichtende strand zelf, strekt en rekt zich de roman van G. van Hulzen. In het weeshuis - ge weet wel: daar waar Jaapje woont - is 't de tijd van ‘kwalen’; de kinderen hebben ‘de winter’ in hun beenen en ‘moeder’ weet daartegen een probaat middel: je beenen broeien in ... enfin, heel smakelijk is het niet.
De ruggen naar de groene brei gekeerd, wachtten zij met hun gewonde voeten, pimpelpaarsche en gezwollen teenen.
‘Nu, een, twee, drie erin’, zei moeder Juut, ‘het is niet meer dan lauw, keen mensch zal 't deren’.
Jaapje was voor moeders scherpe stem altijd een beetje bang, hij kon niet weten nog dat moeder kwalijk Hollandsch sprak. Hij pakte den rand met zijn handen en draaide op zijn achterste langzaam schuivend om; hij deed zijn oogen toe en liet toen een voor een zijn beenen zoetjes in de paardemist. Hij opende weêr zijn oogen en hij lachte even. Hij voelde niks, hij voelde dat het lekker zacht en warm was.
‘Het doet niet eens zeer’, zei hij voor zich heen en als bestemd voor Kareltje die half zat te grienen.
‘Het prutst nog’, praatte Marietje, en keek stipt naar het groene randje om haar witte beenen.
‘Nu een kwartiertsje stiltsjes bliven zitten’, zei moeder Juut, ‘dan zullen we eens kieken’.
Jaapje was met zijn rug naar het raampje geplaatst, waaronder de emmers voor het afspoelen stonden gereed. Zijn bultig achterhoofd was 't helderste te zien. Hij glaarde voor zich henen, naar het openstaande ‘hok’; hij kon een stukje zien der brits en wist het oud en zwartig ‘blok’ daar liggen op de nieuwe planken met nog een brok er van de ketting aan. Maar Jaapje lette blijkbaar op wat anders, al keek hij tegen de kale deur der timmerloods, want deze deur was dicht. Het blok werd nooit
| |
| |
gebruikt meer ‘tegenswoordig’, Ale Aemenes die had het wel door jongens nog zien dragen aan hun been; je kon er niet hard mee loopen en als ze naar de kerk toe moesten gaan, droegen zij het onder hun arm.
't Voorhoofd gerimpeld, de handen op zijn knieën leek Jaapje ouwelijk tegenover Suze, die voor haar rokken almaar zorgen bleef......
Met hun gekleurde, vervaalde armen, om den anderen rood en blauw, zaten zij gedwee op 't randje van ‘Heel-Holland’ terwijl de damp der mest al tegen den zolder bevroor.
Zooals men weet heeft de heer A. Greebe een dik boek geschreven waarin hij tracht aan te toonen, dat Perk's Mathilde-cyclus door Kloos op een willekeurige wijze is samengesteld tegen de bedoelingen van den dichter. In dat boek komen voor Kloos nog al onaangename dingen voor, en De Nieuwe Gids-redactie heeft nu aan den heer Dr. Aeg. W. Timmerman inzage gegeven van de verschillende bescheiden - i.c. de drie handschriften van Perk (waarvan Greebe er slechts één kon raadplegen) - opdat hij de zaak Perk-Kloos-Greebe zoo nauwkeurig mogelijk zou bestudeeren en daarna verslag uitbrengen. Dr. Timmermans doet dit in een uitvoerig gedocumenteerd artikel: De Heer Greebe en zijn ‘boekske’ - een artikel, dat, naar wij bekennen moeten, ons nog al overtuigend schijnt. De schrijver toont aan, dat er, voor Perk zelf, nooit een strakke draad in de opeenvolging der sonnetten heeft bestaan, zooals de heer Greebe beweert. In een slotartikel belooft de heer T. nog te zullen aantoonen ‘de waarde als psycholoog en als poëtische interpretator van den man die de grenzenlooze pretentie bezit om zich te willen meten met Willem Kloos, den dichter!’
Een aardige tentoonstelling in de Typografische Bibliotheek van de Lettergieterij ‘Amsterdam’, die dezer dagen den belangstellenden in de kunst van het boek een leerzaam overzicht van de wording, verwording en herwording van de titelpagina gaf, is Corn. Veth de aanleiding geworden tot een beschouwing over ‘den Boektitel’. Hij stelt in 't licht hoe de titelpagina langzamerhand is verbasterd tot reclame-pagina en vergelijkt o.a. de drukke, leelijke titelpagina van het Breitnerboek met een soortgelijke van een Engelsche uitgave (Arden-Press) die in haar voornamen eenvoud er gunstig bij afsteekt. Ook Veth komt tot de conclusie dat bij ons de boekversiering nog altijd veel te wenschen overlaat.
Hein Boeken noemt in zijn ‘Aanteekeningen’ Ada Gerlo ‘een andere Dido’, die haar gansche lieve verleden tot een brandstapel maakt, dien zij daarna zelve bestijgt en aan de vlammen prijs geeft. W. Kloos behandelt uitvoerig Dr. Knuttel's ‘Bloemlezing uit Nederl. Schrijvers sinds de Renaissance’. - Poëzie van Johan Borgman, Jan van Nijlen en Hendrik Kroon.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Van Dr. N.G. van Huffel een artikel over ‘De Houtsnede’, welker geschiedenis er een is geweest van veel avonturen. Schrijver eindigt met een opwekking tot studie en verzamelen van houtsneden - wat niet kostbaar is, aangezien de boeken tusschen 1840 en 1880 overtalrijk zijn en veelal als waardeloos scheurpapier zijn en worden behandeld. Wie nauwkeurig de prentjes uit Graphic, London News, l'Illustration, Cornhill Magazine etc. uit die jaren bestudeert, hij zal ontdekken hoe een wereld van strijd en onderling overleg in die prentjes ligt uitgedrukt. Zoo kan men een kunstboek vormen, waarin de ontwikkelingsgeschiedenis van de houtsnede is neergelegd.
Corn. Veth gaat voort met zijn bespreking van Oudere Engelsche Caricaturisten en illustrators; Elise van de Veluwe stelt de historische beteekenis van het Lustoord Herrenhausen in het licht; er zijn mooie foto's aan toegevoegd Hélène Swarth geeft nog eens een paar van die kleurige aquarelletjes ‘Dorpsstraat’ en ‘Dorpsweg’ welke wij uit haar oudere bundels kennen; van Frank Imm. van Steenen, een nieuw auteur, vinden we eenige roman-fragmenten afgedrukt.
Noemen wij nog een ‘dialoog’ De Dans, door Karel Wasch, werk met een fijn geestelijk accent; de maandelijksche boekbespreking van Robbers en de verschillende kunstnotities waarmede gemeenlijk de aflevering sluit.
| |
De Hollandsche Revue
geeft tegenover den tekst een reproductie van een nieuwe fotografische opname: Lily Green, voorts vele karikaturen verstrooid over 't hoofdstuk ‘Wereldgeschiedenis’, dat evenals het hoofdstuk ‘Belangrijke Onderwerpen’ een beknopt resumé geeft van wat uit de afgeloopen maand de aandacht waard is. De karakterschets is gewijd aan Dr. A. Borgman, den grooten voorstander en organisator van het Handelsonderwijs in Nederland. Als ‘Boek van de Maand’ wordt behandeld ‘Geheugenleer en hoogere hersenontwikkeling’, door J.C. Dalmeyer, den oprichter en bestuurder van een Instituut voor Zelfontwikkeling.
| |
Groot-Nederland.
Hoe men over dat wonderlijk boek van J. van Oudshoorn ‘Willem Mertens Levensspiegel’ denken moge (G. van Hulzen noemt in 't laatste nr. van Morks Magazijn de tragiek die er van uitgaat ‘overweldigend’) de auteur is in elk geval dadelijk een figuur in onze letteren geworden die de aandacht verdient. Hij bewijst dit opnieuw met het romanfragment waarmede de Groot Nederland-aflevering opent. Herman Middendorp vervolgt zijn in verhalenden toon gehouden roman ‘Het Schoone Mysterie’; de Roomsch-Katholieke Godsdienst in zijn invloed op een jongen zoeker is er het onderwerp van.
Onder de poëtische bijdragen (er zijn er van Noto Soeroto, Hélène Swarth, Walch en J. van Nijlen) treffen de Verzen van dezen laatste: ‘In Ballingschap’. Hij beschrijft het ontwaken van een kleine Hollandsche stad - 't is er stil, tot een man, vrouw en kind ‘de eenzaamheid van 't knarsend grint betreden’.
Dagen en dagen zijn zij voortgetogen,
En week de schrik voor brandgevaar en dood,
Thans spreekt uit flauwe en roodgezwollen oogen
Verwondering: wat is de wereld groot!
De man legt op zijn knie de zware handen,
En peinst, al starend in het jonge licht:
Nu voel ik mij gekneld in ijzren banden,
Nu gansch de wereld voor mij open ligt.
De vrouw bemerkt hoe lustig, hoe vol leven
De gang is eener frisch gekleede meid,
En dit lief beeld van huislijk hollandsch leven
Voegt bij haar heimwee nieuwe bitterheid;
En 't ongenoemd verlies waarom zij treuren
Krijgt in hun hart een naam: het is 't gerucht
Der stad, de beiaard en de zilte geuren
Van kaai en dok, het is de straat, de vlucht
Van buurmans duiven, duizend andre dingen,
Die hen nu liever dan het zonlicht zijn:
De blinde vink in koopren kooi aan 't zingen,
De bloem der fuchsia voor 't blank gordijn...
In liefde gaan hun weiffende oogen open;
Iets blijft van 't vele dat verloren ging,
Wat noch de tijd noch vijand kunnen sloopen:
Een eeuwigdurende herinnering.
Als eerste der ‘Dramatische Bijlagen’ is aan de aflevering toegevoegd ‘Zijn Heilige’, door Jo van Ammers-Küller.
|
|