Den Gulden Winckel. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
haar man met haar familie gebroken heeft en door hem in een agressief democratisch milieu is verplaatst. 't Is uit dit eerste gedeelte nog niet na te gaan waar dit stuk naar toe wil. G. van Hulzen vervolgt zijn roman ‘Aan 't Lichtende Strand’; de ‘Bijlage’ die van Looy ditmaal geeft begrijpen anderen waarschijnlijk beter dan ik; ik houd mij maar aan de schetsjes over Jaapje. Jozef Cohen geeft in enkele bladzijden een lugubere boerengeschiedenis: In de eenzame Hoeve; een man en vrouw die in zwijgzame, gespannen verhouding leven nadat hun kind gestorven is; tot hij op zekeren dag haar met een gaffel op 't hoofd beukt, en dat, al slaande met twee ijzeren potdeksels, in 't dorp gaat bekend maken. Van Leopold Aletrino een stemmings-karakteristiek uit de bange Augustus-dagen in Brussel, en voorts van André de Ridder een lezenswaard artikel over Dorpslucht van Stijn Streuvels. Wij, Vlamingen, herinneren het ons nog allen, alsof het pas geleden was, hoe Streuvels in onze literatuur optrad: als een wonder. Want het was een levend wonder: dat bakkerken van Avelghem dat, zonder onderwijs bijna - buiten het schamele onderricht van een broedertjesschool van te lande - zonder cultuur of belezenheid of ervaring, twintig jaar oud zijnde, schreef al die heerlijke verhalen van Lenteleven en Zomerland, Zonnetij en Doodendans, in een nieuw en eigen, kleurig en sonoor proza, zooals nog nooit onze ooren het hadden beluisterd. Men mag het een natuurlijk mirakel noemen in eene literatuur zoo'n verschijning gelijk het debuut van Streuvels: niet door eene traditie voorbereid, niet door eene langzame literaire evolutie mogelijk gemaakt, niet door langzaam en moeilijk werken voortgebracht, maar onverwachts gekomen, spontaan gegroeid uit den aarde-schoot, gerijpt in het licht en de lucht van een verborgen Westvlaamsch dorpken. En we zullen lang moeten wachten vooraleer we nog eens op een Streuvels zullen mogen roemen. En later zal zijn glorierijk optreden eene legende worden... En die verandering is Streuvels niet in alle opzichten ten goede gekomen. En vele lezers van dat dikke Dorpslucht zullen de Ridder wel in stilte bijvallen als hij zijn bespreking eindigt met de verzuchting: Maar dit moet er bij me uit: laat Streuvels met een zekere minachting nederzien op zijne eerste verhalen, en al zijn ze onbewust werk, ik voor mijn part - en ik weet dat anderen die keuze zullen deelen - schenk gaarne voor één hoofdstukje uit Lenteleven, voor Horieneke's Lente bijv., of voor De Oogst, heel Dorpslucht weg... Hein Boeken publiceert een vijftal ‘klinkerts’ waarin hij - naar hij in een voorrede verklaart - aan mogelijke belangstellenden onder tijdgenoot en nakomelingschap zijn geloofsbelijdenis aanbiedt. In zijn Literaire Kroniek maakt Willem Kloos naar aanleiding van De Raaf en Griss' Letterkundig Leesboek zeer leerzame opmerkingen over minder bekende dichters, aan wie de meeste bloemlezers voorbij gaan; die ook meestal het evenmatig-smaakvolle der klassicisten misten, doch, getuige de vele drukken van hun rijmbundels, bij de toenmalige doorsneê-menschheid in den smaak blijken gevallen en wier zuiver-letterkundige waarde Kloos volstrekt niet zoo gering acht. Zoo noemt hij den geneesheer Salomon van Rusting (1652-1712?), op wien de literatuur-geschiedschrijvers laag plegen neer te zien, doch over wiens ‘Volgeestige Werken’ (pl.m. 50000 versregels!) Kloos o.a. schrijft: ... ik voel mij altijd, wanneer ik in hem kijk en eenige bladzijden doorloop, zoo vlug of ik in de krant las, als werd ik plotseling verplaatst in de zeventiende eeuw-zelve. En ik loop daar dan op straat achter een paar pratende en lachende burgers: zij zijn beiden in dolle stemming, zij komen misschien wel van een feestje, en de eene debiteert aan den andre, met duidelijk over den weg heen klinkend geluid, al de zotte verbeeldingen en grillige gedachten, die op kunnen komen in een door de gezelligheid en een matig glaasje wijn lichtelijk door elkaar geschud mannebrein ... Heeft Rusting ‘noch gevoel, noch verbeelding, noch muziek’, er zit achter zijn werk ‘een eigenaardige, een realistisch-fantastisch-sarkastische psychiek’, die ‘uitreikt boven der menschen gewone middelmaat’. Vele andere dergelijke dichters laat Kloos langs zich heengaan, o.a.E.J.B. Schonck (1745-1821) een rector van de latijnsche scholen, die in zijn grappig boekje ‘De Vermakelijke Slatuintjes’ (1775) de klassieke philologie dier dagen te pakken neemt, door een mal rijmwerk streng philosophisch te gaan commentarieeren, amendeeren etc. Misschien dat wij daarover in de rubriek ‘Oude Boeken’ wel eens iets naders geven kunnen. | |
De GidsVan Emants krijgen we een flink brok ‘Liefdeleven’, zonder dat er nog veel voortgang in komt. Hélène Swarth zingt van Liefde. Dr. K. Sneyders de Vogel stond een deugdelijk artikel af over Mistral en zijn werk. De schrijver meent dat, alhoewel het Fransch meer en meer de algemeene taal in Provence wordt, de niet te verwoesten levenskracht van het Provençaalsche volk zich toch staande zal weten te houden en zijn eigenaardigen stempel zal drukken op het Fransch. In zijn ‘Tijdzangen’ voert J.I. de Haan de Aarde sprekende in: Volkren heb ik in weelden grootgebracht,
Wier wrevel thans tot woeden overslaat,
Zij maken machteloos elkanders macht
En schenden mijne schoonheid blind van haat.
Waarom? Waarom? Hield ik niet siddrend open
Elke Lente voor hun zaaisel mijn schoot?
Was niet elk jaar rijker dan hun ruimst hopen
Mijn oogst van graan voor 't volkenvoedend brood?
Zomer: maar thans haat ik mijn schat van bloemen.
Zomer: maar thans haat ik den overvloed
Van mijn gaaf graan, dat slechts volkeren voedt,
Opdat zij machtiger elkaar verdoemen.
Een jonge vrouw is gescheiden van haar man; het kind is haar toegewezen. Maar er komt een tijd dat zij smartelijk bemerken moet niet àlles voor hem te kunnen zijn; dat haar jongen zich naar zijn vader voelt heengetrokken. Had zij niet tòch ‘den anderen weg’ moeten kiezen, moeten blijven bij haar man. Voor haar kind... èn voor zich zelve? Dit is 't probleem door Ina Boudier-Bakker voor ons uit-gelegd in haar schetsje ‘De Andere Weg’. Van de overige bijdragen noemen wij nog een blijkbaar breed-opgezet artikel over ‘Nederlandsche Romancières van onzen tijd’ door M.H. van Campen, waarvan we in dit nr. de wat woelig geschreven Inleiding krijgen. | |
Stemmen des Tijds.Dr. J.Th. de Visser waardeert Otto von Bismarck, die met Luther den grootsten invloed op het duitsche volk heeft uitgeoefend. Dr. W.J. Aalders eindigt zijn opstel over Augustinus' Bekeering. Wilma geeft een schets onder den titel ‘'s Werelds Loop’. 't Ligt misschien aan mij, maar als ik zulk een banalen, nietszeggenden titel lees, dan hoor ik er dadelijk de stem van een koffie-lebberende ouwe- | |
[pagina *4]
| |
juffrouw achter kakelen: ja, ja, 's werelds loop, zeg uwe dàt wel! En waarom moet toch, zou ik willen vragen, de zoogenaamde ‘christelijke kunst’ altijd zulk een wee-makend accent van sentimentaliteit hebben! Is het goede smaak, dat gecoquetteer met ‘Herinnering’ die langs welbekende paden gaat van 't rozendorp, en die dan ‘zoo jong wordt’ en ‘aan een vroolijke kinderschaar denkt’ en bij de smidse staat te wachten, ja er zoo waar ‘tegen de donkere ruitjes tikt’ en later den smid een heel leelijk woord influistert, etc., want Herinnering doet nog veel meer? Van Abel Croon is een gedicht ‘Vlaand'ren’ opgenomen, waarbij de redactie een uiterst voorzichtige ‘neutrale’ noot plaatst; van Peter van Maarn ‘Aandachtige Gedichten’. | |
Onze Eeuw.Wie het aspect van Ierland in lentetijd wil leeren kennen, zooals zich dat heeft vertoond aan een ontwikkelde vrouw, die ruim en vrij om zich heenblikt, zal zeker zijn gading vinden in de reisbeschrijving van Mevr. H. Laman Tripde Beaufort. - M.P.C. Valter geeft een fragment van een levensbeschrijving van C.J. Rhodes en wel dat wat handelt over den zoogenaamden Matabelenoorlog. P. Raëskin eindigt zijn ‘Ouë Jane’. Dr. N.J. Singels vertelt ons in een artikel ‘De vooravond van Venus' feest’ veel omtrent die godin en hare vereering bij de Romeinen, in leven en kunst. Haspels schrijft over ‘Nieuwe Boeken’ en meent o.a. dat ‘Het Joodje’ van Carry van Bruggen ‘een zeer eigenaardige plaats in haar oeuvre’ inneemt en ‘een ontwikkeling in de kunst der schrijfster (schijnt) af te sluiten’, een uitspraak die ons wat verwonderd deed opzien, want wij, eerlijk gezegd, vinden Carry van Bruggen's oeuvre te goed voor dit boekje; zijn geneigd te gelooven dat de schrijfster het op een kwaden dag ergens uit een lang vergeten lade heeft opgediept. Wij noemen nog Sonnetten van Mien Labberton. | |
Groot-Nederland.Hoe de heeren Bollekens, .vader en zoon, van die echte rijke bourgeois', waarop Buysse zulk een humoristischen kijk heeft, 't in oorlogstijd stelden, 't verhaal daarvan wordt door onzen Vlaamschen verteller opgedischt in een leutig novelletje. 't Is een smakelijk schoteltje, dat misschien echter sommigen in dezen tijd wat bitter op de tong zal smaken. G.H. van der Vies eindigt zijn tooneelspel ‘Een Zwakke’; van A. Roland Holst worden mooie gedichten afgedrukt. - Frits Hopman, de Terneuzensche Hoogere Burgerschoolleeraar, die zich meer en meer als een pittig prozaschrijver ontpopt, geeft een schets ‘Een Yankee in Piemont’. Noemen wij dan nog Frans Coenens ‘Causerie over een Causerie’, n.l. het boek van Adama van Scheltema over Italië, waarin Coenen een ‘bedenkelijk Individualisme’ opmerkt, een ‘bazigheid tegenover een geheel historisch tijdvak’. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.Ph. Zilcken leidt ons in en om Caïro rond en leert ons al 't wonderlijke van die stad zien met schildersoogen. Natuurlijk zijn er mooie reproducties aan 't artikel toegevoegd. H.J. de Vries vervolgt zijn ‘Iberische Kunst’, en goed sluit daarbij aan de impressie welke Theo de Veer opdraagt aan den schilder Jaap Dooyewaard, een impressie van Elche, de blanke stad in 't Iberische land, liggend tegen een achtergrond van forsch, glanzig tropengroen. Maar ook naar andere streken nog worden wij gevoerd. Evenals ‘Onze Eeuw’ doet ook Elseviers van deze maand ons een blik slaan op ‘Ierland’. Literaire bijdragen leverden Frits Hopman, P. Otten, Helene Swarth e.a. Van Karel Wasch een vlotte, pétillante ‘dialoog’ op een afternoon-tea, tusschen een ‘zij’ en een ‘hij’ (een bekoorlijke jonge weduwe en een ongehuwden veertiger).
In De Hollandsche Revue weer een heele collectie oorlogscaricaturen uit binnen- en vooral uit buitenland. Onder de Belangrijke Onderwerpen wordt o.a. wat medegedeeld over 't weergeven der persoonlijkheid in de portretkunst; de Karakterschets is aan den oorlogsverdediger Prof. Steinmetz gewijd; als Boek van de Maand bespreekt Netscher de Kultuur-geschiedkundige monographie over ‘De Vrouw’ door Dr. A.C.H. Moquette. Uit Vragen van den Dag memoreeren wij een artikel van E.D.J. de Jongh Jr. over den Invloed der Vlamingen op de Nederlandsche Kunst; uit Dr. de Hartogs maandschrift Nieuwe Banen een bespreking van een Duitsch werk, waarin het oordeel van arbeiders is neergelegd over Nietzsche - verzameld door Adolf Levenstein. Enkele kenschetsende uitspraken van bergwerkers, bakkers, smeden worden door Dr. de Hartog medegedeeld. | |
De Hollandsche LelieDe min of meer geregelde lezers van dit blad zullen weten dat ‘de critiek’ bij freule Lohman niet zeer in aanzien staat. Als men haar gelooven mag, dan wordt er in ons land nagenoeg geen eerlijk oordeel geveld, is bijna iedere gunstige of ongunstige bespreking geïnfluenceerd door allerlei onzuivere motieven achter de schermen; persoonlijke vriendjes worden opgekamd; vijanden afgebroken. Deze voorstelling mag voor een deel op waarheid zijn gegrond - zoo in haar algemeenheid is zij zeker ònwaar en ònrechtvaardig. ‘De Critiek’ is geen bepaalde grootheid, en wie, al generaliseerend, steeds ‘de critiek’ van oneerlijkheid beschuldigt speelt een roekeloos spel, omdat hij bij 't publiek 't vertrouwen ondermijnt in de eerlijkheid niet van ‘de critiek’, maar van het speciale oordeel van meneer A, of juffrouw B, die volkomen oprecht kunnen zijn. Wie beschuldigt, dient, als hij zelf eerlijk is, daarom steeds bepaalde gevallen te nemen en daarbij te noemen: man èn paard. Zóó alleen kan ‘de critiek’ gezuiverd worden van ongewenschte elementen. In een der laatste nrs. nu van ‘De Hollandsche Lelie’ lees ik onder de ‘Correspondentie’ het volgende: ... Als ik overigens dergelijke geheel uit de lucht gegrepen aanvallen lees als die van..., dan ben ik voor mijzelve overtuigd dat er iets anders achter zit, en dat het gekozen onderwerp slechts dient tot wraakneming over iets geheel anders, waarmede de betrokkene niet kan of niet durft voor den dag komen. Gij kunt ervan overtuigd zijn dat het in 99 van de 100 gevallen zóó toegaat met dergelijke aanvallen. Ik heb b.v. een brief in mijn bezit van iemand die mij schreef: ‘U hebt mijn boek afgekeurd, terwijl ik indertijd een van U heb aanbevolen. Nu zal ik voortaan U wel weten te vinden, en óók U naar beneden halen’. Wel, deze man zegt althans nog heel eerlijk-naïef wat hij gaat doen uit wraak, de groote meerderheid echter wreekt zich over het een of ander van dien aard achter de schermen... etc.
Men ziet: hier nu hebben wij zulk een ‘bepaald geval’; alleen... freule Lohman noemt géén naam. En slechts door 't noemen van den naam zou hier ‘de critiek’ van een blijkbaar zeer ongewenscht element gezuiverd kunnen worden. Daarom vraag ik freule Lohman dringend: noem dien naam. Als Uwe mededeeling wáar is (en ik mag daar niet aan twijfelen) dan zijt Gij het aan ‘de critiek’, de eerlijkwillende, m.i. verplicht dien naam te noemen, opdat dit rotte lid kan worden afgesneden. Wenscht Gij dien naam om welke reden ook niet in ‘De Hollandsche Lelie’ openbaar te maken, dan stel ik (mits mij inzage worde verleend van het bewijsstuk) daartoe ‘Den Gulden Winckel’ (éérste kolom) gaarne beschikbaar en verklaar bij voorbaat plechtig tot die openbaarmaking te zullen overgaan zonder eenig aanzien des persoons, al bleek de bedoelde ‘criticus’ ook een der eerste reputaties van het land. Wat is hierop Uw antwoord, freule Lohman? GERARD VAN ECKEREN. |
|