Groot-Nederland.
Het thans overal op de planken gebrachte nieuwe stuk van Frederik van Eeden: De Heks van Haarlem wordt in deze aflevering beëindigd. Voor wie 't nog niet weten mochten: het stuk geeft ons den strijd van een man (den schout Cousart) geslingerd tusschen wat hij zijn plicht acht als goed vaderlander en dat wat men ‘de stem des bloeds’ noemt. Laat hij eerst zijn schoonzoon gevangen nemen - later, als zijn dochter dood is, en zijn vrouw ... dood schijnt voor hem, of beter: hij dood voor haar, helpt hij Arent ontvluchten. Heeft hij daarin goed gehandeld? Een afdoend antwoord geeft de schr. niet. Geen ander dan dat:
neem ook den twijfel uit Gods handen aan
Of deze oplossing velen bevredigen zal?
Een ‘spel van onzekerheid’ zou ook H.G. van der Vies zijn tooneelstuk ‘Een Zwakke’ kunnen noemen, met het eerste gedeelte waarvan wij bijna de halve aflevering gevuld vinden. Hier is 't een modern koopman, die geld in zijn zaak noodig heeft en dit krijgen kan van den man die, naar hij weet, zijn kapitaal niet eerlijk heeft verworven en nu bovendien als een der voorwaarden stelt: de hand van 's koopmans dochter voor zijn zoon.
Van Maurits Wagenvoort vinden wij een opstel over de Italiaansche reis in de 18e eeuw en van R. Groeninx van Zoelen eenige bladzijden over de Beteekenis van Boutens in de Hedendaagsche litteratuur.
Ten slotte noemen wij eenige Verzen van René de Clercq, die het lijdend België ‘Gods liefste Zoon’ noemt, voor ‘'t heil der wereld’ gespijkerd aan 't kruis. Ik acht René de Clercq als dichter hoog, en de houding van het dapper België niet zonder belang voor alle kleine Staten. Een en ander neemt echter niet weg dat in dit vers van de Clercq voor mijn gevoel een bedenkelijke afgoderij wordt bedreven daar we toch van geen enkel land kunnen zeggen dat het ‘Gods liefste Zoon’ is. - Gezwegen nog van de ergernis, die zulk een vergelijking bij rechtzinnige Christenen moet wekken, gevoelens waarmede men toch alleen reeds uit pure beleefdheid (om nu niet te zeggen ‘uit piëteit’ of ‘uit eerbied voor wat anderen heilig is’) dient rekening te houden als men beelden gebruikt aan de voorstellingswereld dier geloovigen ontleend. Men beleedigt toch niet iemand in zijn eigen huis.
In ‘Elseviers’ notities over Oude Vlaamsche Kunst door Dr. Leo van Puyvelde, met vele mooie illustraties. J. de Gruyter vervolgt met ons zijn gang door de Dulwich Gallery; H.J. de Vries stelt ons voor Iberische Kunst. Voor 't literaire gedeelte wordt in deze afl. gezorgd door Frits Hopman, J.L. Walch en J. Everts, van welken laatste een studie: De Misdaad - een kantoorbediende die zich, om een vrouw, geld van zijn patroon toeëigent, doch te slap is om zich uit de voeten te maken, zelf in den laten avond een politiepost binnenstapt. Inderdaad niet meer dan een ‘studie’, het wat vlakke exposé van wat eerst bij psychologische verdieping kunst zou kunnen worden. De laatste bladzij is de beste.
In Onze Eeuw een artikel van D. Logeman-v.d. Willigen over de Finsche schrijvers Juhani Aho en Johannes Linnankoski. P. Raëskin vervolgt zijn boeren-roman ‘Ouë Jane’, waarin wij wel iets missen van den fijnen toets waar ‘Nonneke’ om geprezen is.
De Hollandsche Revue geeft als eerste plaats een portret van den jubilaris Speenhoff en bekarakterschetst W. Graadt van Roggen, den suikerman. De rubrieken Wereldgeschiedenis en Belangrijke Onderwerpen beantwoorden, als elke maand, geheel aan hun karakter door in groote lijnen, levendig en snel, veel wetenswaardigs op allerlei gebied aan ons te doen voorbijgaan. Hetzelfde doen, elk naar zijn aard, de Vragen van den Dag en Panorama, welk laatste blad zeker wel de mooiste verzameling van oorlogskiekjes geeft.