Den Gulden Winckel. Jaargang 14
(1915)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Letterkundig leven uit de februari-tijdschriftenDe Nieuwe Gids.Van Jac. van Looy weder een van die schetsjes met veel innig-bekorende toetsjes over Jaapje, het weeshuisjongetje, waarin de schrijver wel eigen jeugd-herinneringen zal hebben verwerkt. Ditmaal krijgen wij eenige indrukken van het weeshuis bij een onweer. Jaapje heeft zwaar gedroomd, gedroomd dat hij vliegen kon; de heele zoldering van de slaapzaal heeft hij afgevlogen. En als hij dan wakker geworden is en ligt rond te kijken, dan rommelt het onweer los boven het Huis, wat een heele opschudding te weeg brengt. Ik kan niet nalaten het volgende te citeeren, dat ge proevend lezen moet: Te hoop gescholen zaten zij dan op een bank bij de tafel onder het flakkerend gas, de meisjes in hun nachtjurk, de jongens in hanssop, bibberig langs den rug, de bloote beenen door de vrees verkrompen. ‘Mach!’ riep de moeder, ‘ga en keer oogenblikkelijk de spiegel in mijn kamer om’. Ze strikte den band om haar middel en zeide: ‘Zondaarskinderen, bidt dat de Heer je niet treffe in Zijn toorn, het onweêr is vlak boven het Huis!’ Ze had ternauwernood uitgesproken of een nieuwe donder kraakte en een ‘hè-e!’ van afgrijzen ontging de benauwde keeltjes... ‘Een ratelslag!’ joelde Bertus alsof hij er blij om was. Jaapje knipoogde hevig, want de plaats was vervuld van een blinkend vuur; zijn hart trommelde in zijn lijf en toen werd het vreeselijk stil. Maar er gebeurde niets. G. van Hulzen vervolgt zijn wel wat gerekte Lichtende Strand-historie; Frans Erens heeft als Grensbewoner aan zijn Dagboek eenige nieuwe bladen toegevoegd; noemt het een voor de kunst bedenkelijk verschijnsel, dat een schrijver als Anatole France, nu op een bureau is gaan zitten om de Bulletin de l'Armée te helpen samenstellen. Maar de fransche literatuur was sinds Zola al meer en meer aan 't verzwakken geraakt, meent Erens. Dr. Robert Foncke heeft wat impressies neergeschreven onder het bombardement te Mechelen opgedaan. Dergelijke notities onderscheiden zich niet veel van wat ook de couranten geven en behooren daarom m.i. in een tijdschrift als D.N.G. niet thuis. Dit artikel eindigt bv. met de mededeeling, dat de Landsturm zich in Mechelen ‘netjes gedraagt’. J.A. Bientjes gaat voort J.v. Vloten te herdenken, ditmaal als publicist en polemicus. Tal van teekenende bizonderheidjes worden opgediept. Zoo herinnert de schr. aan de verzuchting, door H.J. Schimmel in 1870 geslaakt in ‘de Hollandsche Illustratie’: ‘Lief vaderland, wees 't samlen moê,
Drijf 't water uit uw bloed!’
Het droevig antwoord klinkt welras:
'k Zal wezen, wat ik vroeger was,
Maar geef mij dan -.... een man!’
welke verzuchting door v. Vloten aldus werd beantwoord: ‘Ach! Of er ook zulk een man al was,
Het zou toch voor die bloeden niet baten;
De leden van dit verbasterde ras,
... Ze lieten hem stilletjes praten.
Deze nachtuil-kuikens, dit vleêrmuis-geslacht
Dit oude-wijven-gebroedsel,
Dit kroost van Jan Salie, dat liever versmacht
Dan 't zich sterkte met degelijk voedsel.
Een dominée, of hij liegt of niet,
Is de eenige, waar ze naar hooren
En wie hun de eenvoudige waarheid biedt,
Dien sluiten zij oogen en ooren.
In een opstel over Fantasie en Werkelijkheid bespreekt Dr. J. de Jong wat er te doen zou zijn om 't kwaad door 't voortwoekerend proletariaat en een overstelpende productie aan de kunst toegebracht, te keeren. Hij geeft o.a. het wel zeer radicale middel: het stop zetten [wie verlost ons toch van dit gruwelwoord?!] van de openbare kunstproductie over de geheele wereld gedurende een aantal jaren. Van de overige bijdragen noemen wij: J. Brouwer, Kathleen Parlow; Corn. Veth, Nederl. Graphische Kunst; Hein Boeken, J. Reddingius en Jules Schürmann, Gedichten. Wat het vers betreft van den bizonderen dichter, die Schürmann is, zijn ‘Doodentrein’ althans is niet daar om den indruk weg te nemen dat onze hollandsche poëten door de oorlogsverschrikkingen nog niet waarlijk bezield zijn. | |
Boekenschouw.Naar aanleiding van een boek van G. Michaut over Anatole France schreef J. van Ryckevorsel S.J. een artikel, waaraan wij deze kenschetsing ontleenen: Het is een eigenaardige gewaarwording, als men, na eenigen tijd geluisterd te hebben naar de stemmen van hen, die in een betere toekomst gelooven en u door de drijfkracht van hun optimisme naar hooger sferen met zich mee voeren, plotseling terugvalt in den engen gedachtengang van Anatole France. Ontgoocheld en teleurgesteld vraagt men zich af, of men niet in een andere eeuw is verzeild geraakt. En zoo is het inderdaad. France is niet alleen geen twintigste eeuwer, hij behoort thuis in de ongeloovige, wufte, lichtzinnige, spottende achttiende eeuw, waarvan Faguet eens gezegd heeft, dat het een tijdperk is: ni chrétien, ni français...... Zeide ik in een vorig nr. van D.G.W. dat ‘Boekenschouw’ - eenmaal het R. Katholieke standpunt van dit | |
[pagina *2]
| |
orgaan aanvaard - over 't algemeen m.i. niet onverdienstelijk geredigeerd wordt, zoo doelde ik daarbij in hoofdzaak op de hoofdartikelen over buitenlandsche literatuur, waarvan de schrijvers meestal goed georiënteerd blijken, al zal men hun oordeel niet steeds grif onderschrijven. Dat er in dit tijdschrift, overigens, vaak malle beoordeelingen voorkomen bewijzen in het laatste nr. de recensies over Robbers' ‘Helene Servaes’ en van Looy's ‘Feesten’. Robbers' werk wordt gekarakteriseerd als uit niet veel anders ontstaan dan ‘copieerlust des dagelijkschen levens’. Sedert Potgieter de vergissing beging met deze qualificatie aan de ‘Camera’ te hechten (waar ze intusschen altijd nog beter op slaat dan op 't zeer verinnerlijkte van Robbers' oeuvre) is door mindere goden die uitdrukking helaas vaak te pas, maar ook zeer dikwijls geheel te onpas gebezigd. Zoo weet de ‘criticus’ van v. Looy's heerlijk ‘Feesten IV’ niet anders te zeggen dan dat het ‘een troostelooze verjaardag’ is en dat de lezer verlangt naar ‘toevoer van zuurstof’!! Arme stakkerd, die blijkbaar de organen mist om er iets hoogers in te genieten! Blinde voorlichter van blinden. | |
De Hollandsche LelieMet instemming halen wij ditmaal aan uit dit blad: Met héél vette letters trachtte onlangs de ‘Haagsche Post’, - een nieuw Blad dat al het mogelijke doet om er in te komen, - de aandacht op zich te vestigen door de onderstaande advertentie: ‘De volgende week brengt de H.P. een novum. Iemand die er buitengewoon goed over kan oordeelen, maar die om begrijpelijke redenen in een driedubbelen sluier van anonimiteit gehuld wil blijven, zal in het vervolg elke week eerlijk in H.P. vertellen, welke tooneelstukken gij moet gaan zien wanneer gij naar stad komt, en welke gij moet mijden wanneer gij in stad woont. Wees voorbereid op critiek waar de vonken van afvliegen’. Let op lezers, welk een edele houding! ‘Om begrijpelijke redenen’ zal deze ‘criticus’ zich hullen in een ‘driedubbelen sluier van anonimiteit’. M.a.w. hij zal U, zonder dat iemand kan nagaan in welke betrekking hij staat tot de directies van schouwburgen en tot de verschillende acteurs en actrices, want hij noemt zijn naam niet, het eene tooneelstuk ophemelen en voor het andere waarschuwen, enz., enz. Om U vooral op een abonnement op de Haagsche Post te verlekkeren wordt gij daarenboven aangelokt met de aanprijzing, dat ‘de vonken er zullen afvliegen’, m.a.w. dat hij zal schelden en beleedigen dat het een lust is. Dat kan hij immers ongestraft doen, want niemand kan hem een pak slaag geven, daar niemand weet wie hij is. Zoo komt eerlijke (?) critiek tot stand. En maak je metéén goedkoope reclame voor je Blad. | |
Ons Tijdschrift.‘Ons Tijdschrift’ heeft opgehouden te bestaan. Het zusterorgaan ‘Bloesem en Vrucht’ heeft zich gehaast het met zekere voldoening te constateeren. Uitgever en Redactie vonden geen vrijmoedigheid om in de benarde omstandigheden de uitgave voort te zetten. Wat ons betreft, wij willen graag onze spijt betuigen over dit verdwijnen. Leed de belletrie hier, als in de andere Christelijke periodieken, te vaak aan anemie - de Terugblik had steeds iets zeer persoonlijks en getuigde meestal van een te zeldzaam voorkomende onbevangenheid. Laten wij ook voor ‘Ons Tijdschrift’ op gunstiger tijden hopen. | |
De GidsEen dikke aflevering vol oorlogs-bijdragen. Waarheen moeten wij ons toch wenden om bevrijd te raken van ‘oorlogs-bijdragen’? Tot de dagbladen natuurlijk niet, tot de maandschriften ook al niet; 't is alles vergiftigd door den oorlog. Enfin, Hélène Swarth dicht althans ‘Van Oorlog en Vrede’ en Dr. J. Prinsen doet ons in zoete tranen wegsmelten met Eduard, den sentimenteelen minnaar uit de Julia van Rhijnvis Feith. Dr. Prinsen spot luchthartig met dit verhaal van zoet-zilten wellust-in-smart en zegt als literator te smullen als hij tranen ziet rollen in den afdruk van een dameshakje en Eduard zijn uiltje knappen ziet in den uitgeholden den, die zijn bed is en later zijn doodkist worden moet. Alles behalve sentimenteel is de roman van Emants. In het (ten pleziere van de oorlogsbijdragers) te kleine brok dat wij deze maand krijgen zien wij het ‘liefde-leven’ van Christiaan en zijn Mina zich al dadelijk wrang-krijschend vastloopen. Enkele bladzijden van kranige psychologie. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.J. de Gruyter vangt zijn beschrijving van de Dulwich Gallery, die in een stille omgeving van grasvelden en groene lanen gelegen schilderijen-verzameling, óók al met ‘den oorlog’ aan, den ‘geciviliseerden doodslag’. Verder is 't een rustig artikel, met mooie reproducties, ons brengend in een andere sfeer. De beschrijving der ‘Japansche kleurendrukken’ wordt voortgezet, evenals het artikel over het landseigene in de Belgische Bouwkunst en Frits Hopmans uitgewerkt dagboek-fragment ‘De Proeftijd’. Verder noemen wij een schetsje van H.v. Raalte-Simons: ‘Joopies Verjaardag’, en van Johan de Meester.... een gedicht! | |
Onze Eeuw.Van P.C.J. Smissaert-Boogaert een schetsje-up-to-date: ‘Petite Marquise’. Een Fransch markiezinnetje krijgt een Duitsche kostschoolvriendin bij zich te logeeren op 't oudvaderlijk kasteel; de vriendin wordt gebracht door haar broer, een schneidigen Uhlanenluitenant. Men begrijpt wat er volgt. Maar dan... dan breekt de oorlog uit, de oorlog 1914! En de bevallige Irène de la Tour Rochat ziet hem terug, nu als een der officieren van 't vijandig bataljon dat voor 't kasteel verschijnt. Gelukkig echter wordt Herr von Griszbach weggezonden door zijn commandant, als deze door den ouden markies op kiesche wijze van den toestand op de hoogte is gebracht. Later verneemt Irène dan door een jong, gewond Duitsch officier, dien zij verpleegt, dat von Griszbach den ‘Heldentod fürs Vaterland’ is gestorven. En wij laten haar achter knielend voor haar prie-dieu, met het portret van den geliefde vóor zich. Nú was er geen scheiding meer tusschen hem en haar. Immers: de dooden hebben geen vaderland... P. Raëskin vervolgt zijn novelle (roman?)-van-het-land: Ouë Jane, welk verhaal breeder blijkt opgezet dan wij aanvankelijk vermoedden. Haspels schrijft uitvoerig over eenige Nieuwe Boeken. Dr. Heering speurt verder ‘om de menschelijke ziel’. | |
Groot-Nederland.Groot-Nederland brengt ons het eerste gedeelte van Frederik van Eedens ‘Treurspel der Onzeekerheid’: De Heks van Haarlem, spelend in een Schoutswoning in 1638. Marcellus Emants vervolgt ‘Zijn Evenmens’, waarin ons de ‘held’, de menschlievende dominee, die geld erft, een wel wat heel erge sukkel schijnt. Verder noemen wij een stuk proza van J. Dijkstra en verzen van Hélène Swarth, J.L. Walch, Jan Zeldenthuis en W. de Merode. J.L. Walch eindigt ‘Het Wonder’ en schrijft vrij uitvoerig over Oscar Wilde's ‘Individualisme en Socialisme’. | |
Stemmen des Tijds.In dit tijdschrift bespreekt P.J. Molenaar Kloos' vijfden bundel. Hij ziet er een man in aan 't woord, die weet wat kunst is, doch zich tot in 't eindelooze herhaalt, hetgeen met de stukken wordt aangetoond. Ook meent Ds. Molenaar dat Kloos van predikanten niet veel afweet. - Van O. Ruysch is hier een novelle ‘Naar Huis’ en van Soera Rana, J. Rispens, Elise Berends en v.G. verzen. Verder artikelen van algemeenen aard. |
|