Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
karaktervol, eerlijk en vol élan. Om Van de Velde's houding in deze zaak nog hooger te waardeeren moet men niet vergeten dat hij in Duitschland arbeid en waardeschatting vond, die België hem nooit heeft gegeven. Maar noch vereering, noch belang konden hem weerhouden op zijne wijze te protesteeren tegen rechtsverkrachting, moord en roof. Het grootste verlies is hier aan de zijde van Duitschland, dat met hem de grootste, alzijdigste nijverheidskunstenaar en een der meest typische en stijlvolle figuren van het openbare leven ziet vertrekken. Van de Velde is een van die menschen die zich langzaam en door vele levende en noodzakelijke dwalingen heen ontwikkeld hebben; een opene, bewogen enthousiaste natuur stond hij met heel zijn rijke menschelijke kracht in voor het nieuwe en was hij immer bereid om tegen artistieke onoprechtheid, onwezenlijke conventionaliteit en alle onverschilligheid in te gaan. Heftiger dan één andere is hij met de jonge kunstnijverheid medegegaan, en hare beginfouten, jugendstil en vermecellikunst, heeft hij met vurigen ijver beoefend, op zijne manier ongetwijfeld verdienstelijk; maar telkens heeft hij zich vernieuwd en verinnigd en telkens ook is hij rijker en vaardiger uit het experiment te voorschijn gekomen. Zóó is hij geworden tot den rustigen, consequenten vormgever, en zóó bezitten wij van hem zoo menig waardevollen boekband, zoo menig lief en praktisch gebruiksvoorwerp. Zijn vermogen, zijn rijkdom en zijn leven zijn 't volledigst en schoonst tot uiting gekomen in het theâtre op de Werkbondtentoonstelling, dat in definitieve uitvoering een duurzaam monument van moderne bouwkunst zou zijn geweest. Altijd levend en muzikaal, vol geest en vol gevoel voegt hij zijn vormen tot een bewogen en beweeglijk werk te samen. Zijn ornamentiek is sober, ongezocht en vol afwisseling. Hij is principieel zonder schoolsch te zijn. Met ongeëvenaarde smaak en handigheid weet hij materialen te kiezen en ze op de meest eigene wijze te verwerken. Van hem is een groote en gezonde invloed uitgegaan ook op het Boek. De inzending van de school te Weimar was in dat opzicht hoogst belangwekkend. Zijn eigene werkzaamheid op boekgebied is te zien bij het Inselverlag, dat ook zijn drie kostelijke boekjes uitgaf (‘Essays’, ‘Vom neuen Stil’, ‘Amo’).
Ik zeg het ronduit: het vak van uitgever is mij niet sympathiek en het meerendeel der lieden die het beoefenen nog minder. Vooral in ons misdeeld vaderland komt het zoo zelden voor (er zijn er tòch goddank) dat een uitgever waarlijk ook maar eenigermate deel heeft aan het geestelijk leven dat hij en zijne collega's helpen verbreiden. - Daarom vind ik een man als Prof. Dr. Anton Kippenberg zoo voorbeeldig, omdat hij in korten tijd een uitgeverszaak tot een groote commercieele onderneming maakte zonder verraad te plegen aan de zaak des geestes. Het Inselverlag - door enkele minder belangrijke auteurs gesticht - werd door hem gebracht op de basis van het moderne grootbedrijf en tevens gemaakt tot een pleegplaats van het beste Duitsche leven. - Wie twijfelt er aan dat falen bij tijd en wijle in zulk een onderneming noodzakelijk is? Men verwijt Kippenberg eenzijdigheid. Zulk een eenzijdigheid, uiting van rustig en gevormd karakter, is echter sympathieker en waardevoller dan de zwakke, onechte volledigheid van hen die onder dat devies der lafheid: ‘voor alle meeningen een plaatsje’ varen en die, uitgever, Zahn en Balzac, Kellerman en Meredith, met gelijke overtuiging propageeren. Kiezen is een daad van moed. En dat bijvoorbeeld Prof. Kippenberg er niets voor voelt om den waanzin der nieuwe Berlijnsche letteren te verbreiden zal hem alleen door de nieuwe Berlijnsche letterkundigen en hunne adepten ten kwade worden geduid. Prof. Kippenberg bezit een der rijkste, best geschikte Goethe-verzamelingen, waarvan de respectabele catalogus in het Inselverlag verscheen.
Belangrijker dan de meeste zijner uitgaven, stelde Kurt Wolf een kostbaar en kostelijk handschrift van Gauguin ten toon: ‘Avant et Après’. Belangrijk voor de kennis van dien schilder, mede door de vele teekeningen die het bevat, is het hier en daar diep ontroerend te lezen, bv. waar hij spreekt over Van Gogh. Moge een zoo hoogst curieus en zoo werkelijk waardevol werk niet lang meer in particulier bezit verborgen blijven.
In de ruime, luide machinehallen dwalende dacht ik dankbaar aan techniek, vol wreveligheid aan den technicus. De verhouding van boekkunstenaar en boektechnicus is velen niet duidelijk. De eenige volmaaktheid is: kunstenaar en technicus, ontwerper en uitvoerder in één persoon vereenigd (T.J. Cobden Sanderson). - Verder kan tusschen kunstenaar en technicus van samenwerking geen sprake zijn omdat dit begrip gelijkwaardige krachten veronderstelt. Hoe zoude geest en bloote váárdigheid samenwerken? De technicus is gelijk de machine, als de noodzakelijke bestuurder van de machine, een dienaar - meesttijds een onbetrouwbaar dienaar - van den kunstenaar. De drukker die op zijn eigen gelegenheid en verantwoording aan den slag gaat is als de op hol geslagene leeghoofdigheid: wat hij maakt is imitatie òf het is dwaas. In Holland is juist daardoor de drukkunst in zoo diep verval omdat de drukkersbazen in hun eigenwaan het zonder voorlichting van geschoolde | |
[pagina 184]
| |
kunstenaars meenen te kunnen stellen. Aan den anderen kant is de bloei der typografische kunsten in Engeland en Duitschland te danken aan het feit dat Johnston of Ehmcke, Walker of Koch ‘leidende’ figuren zijn in plaats van boekdrukker
Doris Nelson Caricatuur van Einar NermanGa naar voetnoot1)
X of uitgever IJ. - Evenmin als elders is hier te lande buiten de kunstenaars om modern drukwerk van eenige waarde ontstaan. Het zijn Roland Holst, Derkinderen, De Roos, Van Diedenhoven, Cachet, Nieuwenhuis, Heukelom, Veldheer of Van Krimpen aan wie wij òf interessant òf mooi drukwerk: boeken, banden, omslagen en smoutjes te danken hebben. Een streven als de Zilverdistel is begonnen en voortgezet door jonge kunstenaars. Wat hebben de echte typographen, de technicussen daar tegenover te stellen? Is een goede 4-kleurendruk een verdienste? Is behoorlijke vaardigheid opmerkelijk? Neen. Goede werkstukken zijn het, die men redelijkerwijze en op zijn minst van een technicus verwachten mag. En hoe vaak nog hapert er zelfs aan deze uiterlijke vakkennis nog véél! Nogmaals, een der voornaamste redenen van den triestigen toestand onzer typografische kunstvakken is: de karakterlooze zelfoverschatting der drukkers die hunne plaats in dit leven niet weten.
In de Zweedsche afdeeling trof mij het teekenwerk van Nerman, een jong Stockholmer caricaturist! 't Geestigst bij hem is het verloop van zijn fijne lijn, die, zwierig en coquet, luchtig weet te caracteriseeren. Een kinderboek, Andersen's ‘Per Svinaherde’, heeft hij met zeer eigenaardig teekentalent geïllustreerd, terwijl hierbij nog een ongezochtdecoratieve schikking te loven en te genieten valt.
In de gezamenlijke inzending der lettergieterijen treedt weer de arbeid van Ehmcke en Koch naar voren. Van Ehmcke zien wij, behalve zijn bekende antiqua en kursijf, die door Flinsch in den handel worden gebracht, een schwabacher en als meest opmerkelijke noviteit van de expositie zijn ‘Rustica’ bij Stempel. Deze letter is als te verwachten van volle decoratieve werking, daar zij een verscherping en styleering is van Ehmcke's meermalen in allerlei werk met zoo volkomen succes toegepaste breitfederschrift. Deze ‘Rustica’ heeft zich volkomen natuurlijk ontwikkeld uit Ehmcke's opvattingen en zijn arbeid der laatste jaren. Wanneer men Ehmcke's werken van den aanvang af nagaat dan ziet men klaar dat zijn ontwikkelingsgang nog niet voleind is, zoodat men na deze, op zich zelf zeer eigene en zeer schoongevormde, letter nog wel een ‘schrift’, een definitieve Ehmckeschrift kan verwachten, waarin de kunstenaar al zijn kostelijke eigenschappen en opvattingen zal vermogen saam te vatten. Rudolf Koch - huiskunstenaar van de gebroeders Klingspor te Offenbach a. Main - toont in nieuwe proeven hoe hij ook in fijner, ijler werk zich gelijk kan blijven en hoe een lettervorm om zuiverdecoratief te worden geenszins rechtlijnig en vet behoeft te zijn, gelijk nog veelal gedacht wordt. Prof. Tiemann, wiens ook hier te lande zeer bekende en volkomen ten onrechte door onkundige drukkersbazen tegen de Roos uitgespeelde mediaeval, een zeer aanvaardbare, en wiens onbekender, steviger en voller Januspresseschrift een zeer goede letter was - Prof. Tiemann toont zich nu in een ‘Peter Schlemiel-schrift’ als ontwerper van schaduwletters en open sierkapitalen geheel buiten de moderne beweging. - Nog slechts enkele namen: Matthies (Stempel); Jäcker (id.); Belwe Gotisch (Schelter u. Giesecke); Delitsch Antiqua | |
[pagina 185]
| |
(Klinkhardt); Cissarz Latein (Ludwig u. Mayer); Marcel Richter's Kronenmediaeval (id.); Erbar Federgrotesk (id.); Wieynck cursief en fractuur (Bauer).
Reclamekunst vraagt klaarheid en apartheid van voorstelling en schikking. - De goede reclamekunstenaar zoekt geheel eigen teekenstijl en beeldingswijze, welke direct zich kennen doen. Lucian Bernhard heeft zulk een typisch karakter in al zijn werk - ook in het minder geslaagde - weten te realiseeren. Een plakaat, een omslag,Uit: Monographien Deutscher Reklamekünstler Heft 3: Julius Klinger.
een verpakking dringt zich oogenblikkelijk aan ons op als zijnde van hem. Hij bereikt dit door zijne teekenwijze, door zijne kleuren en vooral door zijne groepeeringen. Hij heeft een eenvoudige wijze om een affiche of een reclamekaart te bouwen. Hij teekent ‘de waar’ - een schoen, een schrijfmachine, een klos garen, een mes - in grove vlakken zoo klaar en beperkt mogelijk van vorm, direct herkenbaar, en in zijn uit zijne teekenwijze natuurlijk voortgekomen letterschrift geeft hij den náám. Waar Bernhard vóór alles reclame-kunstenaar - en een goed reclamekunstenaar - is, faalt hij dikwijls als hij zich leent voor boekversiering, voor band of omslag. Een boekband is nu eenmaal iets anders dan een plakaat! Zijn letter - gegoten door de lettergieterij Flinsch te Frankfort a.M. - is wel geheel die van den afficheteekenaar. Met het penseel getrokken, zwaar en grof, gebruikt men haar voor wat luid smoutwerk met onveranderlijk succes, omdat zij goed vult en door een even-trillend, levend profiel sterk aandachttrekkend werkt. Bernhards middelen zijn eenvoudig en in die eenvoudigheid dikwerf uiterst werkingsvol; zij zijn evenzeer beperkt. Naast hem werkt Gipkens met ingewikkelder apparaat, zonder daarmede ook in zijn beste oogenblikken Bernhard te kunnen evenaren. Hij werkt met uitvoerige teekeningen, gansche aquarellen. Zijne decoratieve lijsten en begrenzingen zijn grof van vorm en oneigenlijk van vinding. En zoo zijn zijne letters - de Femina - en vooral de nieuwe Majestic (Bauer'sche Schriftgiesserei Frankfurt a.M.). Een ongeproportionneerde tegenstelling tusschen haarstrich en bandstrich verraden de moeite die de ontwerper zich gaf om tot iets ‘nieuws’ te komen. Er is natuurlijk uit deze letter wel eens een fraai en treffend smoutje te zetten, maar àltijd blijft men de werkelijke, spontane originaliteit van Martin Jakobi-Boy hooger stellen. Zijn letter (bij Stempel Frankfort a.M.) is in zijn stijf, mager, systhematisch lijnenstel verrassend, opvallend en boeiend. Vooral voor kleinere reclame-drukwerkjes, voor verpakking, etiquetten en aankondigingen is zij altijd te gebruiken met een zelfde rustig goed resultaat. Jacobi-Boy werkt zeer weinig met figuurlijke toevoegingen. Al zijn effect is gebaseerd op de toepassing zijner typische lettergestalte, die, vet of open of geschraveerd, zich sterk aan aandacht en geheugen opdringt. Noemen wij ten slotte Klinger. Zijn nieuwe letter (bij Emil Gursch Berlijn) is geen verrassing. Zij is niet zeer eigen, evenmin als bijzonder aantrekkelijk. In zijn affiches munt hij uit door onverwachte, dwaze voorstellingen en geestige effecten die soms op zeer fijne wijze verkregen worden. Het hierbij gereproduceerde plakaat is een der beste stalen van zijn kunst.
‘Weensch’ is een begrip in decoratieve kunst. Josef Hoffmann, Kolo Moser en Carl O. Czeschka zijn wel zeer verschillende persoonlijkheden die zich ieder op bepaalde eigen wijze uiten; toch is hun aller werk ‘Weensch’. In de Wiener Werkstätte culmineert het ‘weensche’. Wat is het? Het is eigenlijk ondefinieerbaar. Het is een klap van denzelfden molen: het is een tinteling van eenzelfde licht, het is de glans van een zelfden | |
[pagina 186]
| |
moed. Geen Duitscher en geen Hollander kan wagen wat een Weener waagt, waagt met prachtig succes! Hun bontheid, die nooit het narrepak der vrijheid is; hun vrije lijn, die nooit tuchteloos wordt, of hun dartele bewogenheid die nooit zonder klaarheid is, het is al eìgen en uit een zeer bepaalde noodzaak gegroeid. - Hunne proeven zijn de meest gewaagde, en met een glimlach lossen zij iedere moeilijkheid op in een verrassend welslagen. Hun voorliefde voor de tegenstelling wit en zwart is teekenend voor hun uitdagenden zin, die ook met beperktheid van middelen zich zelf volkomen, in alle vrijheid en levendheid wil uitspreken. En Duitschland, door de speelschheid dier rijpe geesten bovenmate bekoord, riep Carl Czeschka naar Hamburg. Czeschka is een bewust-decoratief talent, een natuurlijk-decoratief talent: elk gegeven wordt voor hem vanzelve een waarde-van-uitgebreidheid. Vorm, vullingen van allerlei aard weet hij op de oorspronkelijkste en doeltreffendste wijze te schikken. Menige boekband en het raam in de zaal der stad Hamburg op de Werkbund-tentoonstelling te Keulen getuigen hiervan. Ik herinner mij ook een kalenderblad van grillige, phantastische bloemvormen; fel van kleur, en levend van lijnen. Het is altijd spiritueel en levendig, altijd zwierig en vol onverwachte invallen, zonder ooit oppervlakkig of oneigenlijk te zijn. Zijn ‘handschrift’, zijn lettervorm is een allerpersoonlijkste, allergeestigste grotesk (Schriftgiesserei Gentsch u. Heyse Hamburg) die spot met schoolsche reglementen maar in zijn vrijheid nooit de goede maat overschrijdt. - Hier toont zich nu eerst de waarde van een aangeboren ‘smaak’, van den natuurlijken zin voor zelf-begrenzing; de Czeschka-schrift is een voorbeeld van een gòed ‘Weensche’ letter zooals Rudolf Geyer's ‘Weener Grotesk’ slecht ‘Weensch’ is. - Als illustrator leert men Czeschka kennen uit zijn platen bij de Nibelungen in Gerlachs Jugendbücherei; een boek dat zóó goed is gedrukt uit Eckmannschrift en bovendien zóó goedkoop (3 M.) dat het eene onverantwoordelijkheid is het niet te bezitten. Czeschka werkt met zwart, blauw en goud voornamelijk, alles in breede vlakken naast elkander. Vooral de eerste dubbel-plaat, waar het blanke meisje angstig oprijst in den nacht, met de gouden vogels boven de blauwe tuinen, deze plaat is even wérkelijk van voorstelling als monumentaal van arrangement. J. GRESHOFF. |
|