Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPapierfabricatieVGa naar voetnoot1)ZIJN de lompen gesneden, dan worden ze met chemicaliën verder behandeld, allereerst om het aanklevend vet te verwijderen dat ook zeer veel stof en vuil vasthoudt, terwijl men ze meestal ook nog ontkleurt, tenminsteKogelkoker, met spanning van 6-8 atmosferen.
(Naar een cliché van de firma Escher Wyss & Co., Zürich). indien er wit of zacht getint papier van gemaakt moet worden. Zij worden daartoe gekookt in groote kogelronde kokers van twee tot drie meter doorsnede, die tot circa 1500 kilo lompen kunnen bevatten. Men bereidt dan eene loog van kalkmelk, waarna het geheel door stoom onder druk wordt gekookt, waarmede 4-12 uren gemoeid zijn. Gedurende het koken wordt de koker in draaiende beweging gehouden, waardoor alle deelen der massa lompen goed met de heete loog worden gedrenkt en van vetten en vuil gezuiverd, terwijl tegelijkertijd de meeste kleurstoffen òf verdwijnen, òf zoodanig worden ontleed, dat ze bij het volgend bleekproces gemakkelijker vernietigd kunnen worden. Is het koken afgeloopen, dan wordt de eigenaardig riekende loog afgevoerd en de lompen in den hollander gewasschen, om daarna gemalen te worden tot het zoogenaamde ‘halfgoed’, welke naam aan de vezelstoffen wordt gegeven wanneer zij zoover zijn voorbereid, dat de papierfabricatie een aanvang zou kunnen nemen. Het weefsel, waaruit de lompen bestaan, wordt door het maalproces uiteengerukt in kleinere stukjes en door het voortgezet malen worden deze tot een vlokkige vezelmassa. | |
[pagina 159]
| |
De maalhollander werd reeds terloops vroeger door ons besproken. Hij bestaat uit een bak B, van ijzer of cement, etc. (zie onderstaand afgedrukte figuren), waar zich in het midden, over een gedeelte van de lengte, een tusschenschot c bevindt, dat even hoog is als de wanden en waardoor de bak dus in twee met elkander in verbinding staande deelen wordt gescheiden. Om de over den bak liggende as R bevindt zich in de eene helft van den trog een ijzeren rad S, met gewoonlijk drie aan drie geplaatste messen voorzien. Door eene inrichting kan men de as en daarmede het messenrad doen rijzen of dalen. In dezelfde helft, onder het rad, is een soort van zadelvormige ophooging gemaakt die van g tot g1 steil afvalt, terwijl in de glooiïng van f naar f1, bij n, over de breedte eene met draadgaas overtrokken uitholling is aangebracht, waardoor heen nog verscheiden zwaardere voorwerpen en verontreinigingen gelegenheid vinden zich af te zetten. Midden onder het messenrad bevindt zich in het hellend vlak eene opening waarin een samenstel van ondermessen geplaatst wordt, het zoogenaamde grondwerk. Heeft men nu den hollander met lompen en de noodige hoeveelheid water gevuld, dan wordt de messenwals aan het draaien gebracht, die, in den beginne op tamelijken afstand van de ondermessen, met groote snelheid door de massa wentelt. De lompen worden nu met geweld tusschen de messendoorgedreven en daar uiteengescheurd en tegelijkertijd over het steile deel van de helling heengestuwd, zoodat de massa aan de andere zijde afvloeit, om het tusschenschot heen stroomt en na eenigen tijd weer tegen de glooiïng f, f1, wordt opgevoerd, doordat het rad met de messen tegelijkertijd als scheprad dienst doet. Gedurende den arbeid laat men de messenwals steeds meer op het grondwerk zakken, zoodat de massa voortdurend fijner wordt verdeeld en een meer brijachtig karakter aanneemt. Veelal worden de lompen meteen in den hollander gewasschen; in de figuur ziet men om de messenwals eene kast k, waarin eene schijf e, de z.g. waschschijf, geschoven kan worden, welke met gaas bespannen is, waartegen de brij wordt geslingerd; het vuile water loopt er doorheen en wordt zijdelings weggevoerd, terwijl de vezelmassa in den bak terugvalt waarin ook voortdurend schoon water toevloeit. Wenscht men dit wasschen te staken, dan plaatst men de plank d voor de schijf. De waschschijf gebruikt men niet wanneer de stof reeds fijner verdeeld is, daar er dan te veel stofverlies zou ontstaan doordat zij door de mazen met het water wordt medegeslingerd. Men gebruikt dan de waschtrommel, in o aangeduid, een draaiende cylinder, waarvan de mantel met kopergaas is bespannen en die van binnen met gekromde bladen b is voorzien, welke het water dat door het metaalgaas heendringt, omhoogscheppen, tot het gelegenheid vindt, door eene opening in het midden van een der zijwanden af te vloeien en het door de goot q wordt weggevoerd. X. |
|