Oude boeken
ONDERWIJZER was hij, in Haarlem. Meester Jan van Belle. Niet een ex-lakei, of één, die mét de kinderkens ook hun schoenen verzoolde, neen, een heusche. Die gestudeerd had en gereisd. Die b.v. uit Frankrijk terugkeerde en den 14 Juni 1711 den Moerdijk overtrok, juist toen daar de Prins met zijn geliefden ‘Mooi’ verdronken was, wat hem, Van Belle, bij het stille weer zeer verwonderde. Men vindt dit in een handschrift in de Sted. Bibl. te Haarlem.
In de stad van Pieter Langendijk en een paar Rederijkerskamers dichtte ook Jan van Belle. Zijn Psalmberijming was de minste nog niet. Ps. 104:1:
Loof God, mijn ziel! ô Heer zo groot en breed!
Gy zyt met eere en Majestijt bekleed.
Hij die zig dekt, kleedswijs, met licht en glansen,
Als een gordijn uitrekt des hemels transen,
De zoldering van zijne opperzalen in
De watren bouwt, zig, op zijn' wil en zin,
De wolken stelt tot eenen snellen wagen,
Op vleug'len van den wind zij voort doet draagen.
En in een bundel nagelaten gedichten, Haarlem 1756, vindt men het toch heusch niet onaardige (Juffrouw Lannoy maakte ze maar iets geestiger) Sonnet:
Wat Tortelduifje laat zo droeve stemme hooren
In 't digt belommerd woud, wanneer het, zonder vrugt,
Zijn groot verlies betreurt, zijne Egaas dood bezugt,
Als ik, rampzaalig Lot! wat hebt gy my beschooren?
| |
My dagt, de Lukgodin had my haar gunst gezwooren,
Wanneer ik myn vermaak door al te snelle vlugt,
Te hooge steigering na eene fijne lugt,
Schier buiten het bereik van 't oog eens had verlooren.
Maar ag! een Lugtgedrogt kwam, als een Onweersvlaag,
En voerde myn vermaak te schielyk weer omlaag;
Hiervan, o groote Goon! zij u de wraak bevolen:
Straft, straft dit Schrikdier, eer 't meer schendery bedryft,
Terwijl niets van myn smert voor u verborgen blijft:
O ramp! een Wou, een Wou heeft mij een Duif ontstolen!
Maar meer nog was Van Belle gehecht aan zijn spraakkunststudie. In den tijd van Lambert ten Kate, van Moonen, van Sewel, terwijl hijzelf het Nederlandsch moest onderwijzen aan ‘teere jeugd en heeren van fatsoen’, in den tijd van 't leerdicht, zette hij de heele spraakkunst in maat en op rijm, en zoo ontstond: Korte Wegwijzer, ter Spel-, Spraak- en Dichtkunden. Tot gemak voor 't geheugen van Ouden en Jongen, in Neederduitse Dichtmaate, op 100 Bladzyden gesteld. Te Haarlem gedrukt bij Izaak van der Vinne, Boeken Papierverkooper in de Warmoesstraat, 1748. De heer Bezemer heeft in den Ven Jaargang, pag. 166, van dit tijdschrift, een curieuse taalbeschouwing ‘der vergetelheid ontrukt’: Jacobus Oterdooms Ontwerp van Handleiding tot een geestlijk A B C Lees- en Rekenboek. Des heeren Van Belle's werk, hoewel heel wat nuchterder, is van geen mindere merkwaardigheid.
Niet alleen om den vorm. Die uit den aard der zaak minstens het effect heeft van Van Lennep's Vermakelijke.
Natuurlijk begonnen we met de klanken:
‘Men heeft er zes klinkletters in, die wij
‘Verbeelden door A, E, I, O, U, IJ,
‘Die Stommen zelf, ja Tongeloozen spreeken,
‘En nimmer in een' Lettergreepe ontbreeken;
‘Nog tweemaal zes Meeklinkers, Bee, Dee, Gee,
‘Chee, Ha, Jee, Ka, Pee, Tee, Vee, Wee en Zee;
‘Hierneevens nog een ander tal van zesse,
‘Tweeledige, als: esse, elle, emme, enne, erre, esse.
Achtereenvolgens krijgen alle klanken een beurt. Niet altijd een zoo fonetisch-juiste als de S:
‘Men spelt met S (een scherp en sterk geblaas,
‘Dat tusschen tong en tanden doorkomt), Dwaas,
‘Sa, Sa, Sieraad, Els, Messen, Sant, Vals, Stroomen,
‘Zij moet, in piaats van C, daar ze S is, koomen.
Heerlijk klaar en met de noodige breedvoerigheid is de declinatie der naamwoorden uiteengezet:
Nom. De goede Zoon doet 's Vaders welbehaagen.
Gen. Des goeden Zoons goed willen kan vertraagen.
Dat. Den goeden Zoone is alles goeds bereid
Acc. Den goeden Zoon heeft hij te snood verleid.
Voc. O goede Zoon! dat ik 't verschil u toone,
Abl. Van goeden Zoon, of, van den goeden Zoone.
Voor 't femininum kies ik 't voorbeeld:
Nom: De krolse Kat was heel belust na spek,
Gen: Der krolse Katte aardskaterlijk gebrek.
Dat: Der krolse Katte een Kater toegezonden.
Acc: De krolse Kat beet een van onze honden.
Voc: O, krolse Kat! gekroopen uit het gat
Abl: Van krolse Katte, òf, van de krolse Kat.
Dit voorbeeld doet nog eens dienst, als de Tijdvoeginge aan de orde is. Wil men weten, hoe koopen wordt geconjugeerd, wel, men leere onderstaand gedicht:
‘Ik koop een stuk van eenen vetten Vos.
‘Gij koopt de staart van eenen loozen Vos.
‘Hij koopt geen Kat, maar eenen krolsen Kater.
‘Wij koopen kost voor Pater en voor Mater.
‘Gij-lieden koopt een boutje van het Kalf.
‘Zij koopen voor een stuiver Luizen-zalf.
Nadat op deze manier heel wat voorbeelden gegeven zijn, wordt de zaak van hooger standpunt bekeken:
Alle werkwoorden zijn te verdeelen in zes groepen, zoo'n soort van Ablautsklassen, die men onthouden kan met behulp van een eenvoudig ezelsbruggetje:
‘Neem Panama, bij voorbeeld, dit beduid,
‘Door de A, die hier drie Lettergrepen sluit,
‘Twee Tijden en het Deelwoord van 't Voorleden.
‘De eerste A hiervan beduid, den Tijd van Heeden,
‘De tweede die is voorbij gegaan.
‘'k Heb reeds de derde, in 't Deelwoord, doen verstaan.
In 't voorbijgaan zij gezegd, dat tot deze tijdvoeginge behooren alle zwakke w.w., en dat de andere groepen zich richten naar: panamalen (bakken), panémé (brengen), panémélen (bergen), panémalen (draagen) en panémielen (bidden). Kan 't eenvoudiger?
De afdeeling Spel- en Spraakkunst eindigt met een lof- en wenschlied: 't Latijn en 't Fransch beroemden er zich tot dusverre op, dat ze aan de vorstenhoven werden gebruikt.
‘Doch 't Nederduits, om min Uitzonderingen,
‘Mag meerdere Eer voor zich in 't spel bedingen
‘En roemt, met recht: geen Taal of Spraak zo kuis,
‘Indien ik niet van veelerlei Gespuis
En
‘Indien het slegs den Eed'len van den Lande
Behaagen mogte, een taamelijk getal
Van Mannen aan te stellen’...
om met vaste hand de onzuiverheden te weren, dan zou geen Duitsch, geen Fransch zich met ònze taal kunnen meten. Dat Van Belle van gekuischte woordkeus beminnaar is, de aangehaalde voorbeelden wezen 't uit... Wenschte hij van ‘der taale keurmeesteren’ één te zijn?
De Ars poetica, die de honderd bladzijden besluit, behandelt rijmvoeten, snede, gaping op een voor dien tijd niet ongewone wijze. Als voorbeelden gebruikt Van Belle zijn eigen gedichten; waarom ook niet? Aardig is 't, hoe de gedachte, dat aller- | |
hande rijmknutselaars minder eervol over zijn werk zouden kunnen gaan spreken, hem een oogenblik meevoert:
‘Nu, Vitters! weet, een werk is altoos goed
Waarin men steeds na feilen zoeken moet;
Het uwe dan, waarin het daarvan grimmelt,
Blijve eeuwiglijk in rook en stank beschimmeld,
Of werde, alom getrokken, altemaal,
Voor Scheurpapier, gestuurd na Poortegaal’.
Dit laatste is natuurlijk een toespeling op 'n plaats in 't volksboek van Tijl Uilenspiegel, zooals elders ook Faust wordt aangehaald. Niet onaardig is het, te vernemen, dat de schrijver heel wat verwachtingen had van dit zijn papieren kind! Immers, toen de uitgever, die vernam dat er werkelijk menschen waren, meer gesteld op rijmlooze dan op berijmde spraakkunsten,... van den schrijver een proza-bewerking vroeg, durfde Van Belle er haast niet aan... ‘ze mogt het Rijm-werkje, het welk hij zeer hoog schatte, benadeelen’. Toch ging hij er toe over; gedurende het in orde brengen ‘ter drukperse’ evenwel werd hij door ‘een zwaar toeval’ uit dit leven weggerukt. Zijn vrienden bezorgden daarop zijn Korte Schets der Nederduitse Spraakkunst, Haarlem 1755, aan welker Voorbericht we bovenstaande gegevens ontleenden.
Amsterdam.
P. BEISHUIZEN Gzn. |
|