Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrikaansche geschriftenVIIGa naar voetnoot1)Die Kappie Kommando of Boerevrouwen in Geheime Dienst, door Johanna Brandt. - J.H. de Bussy, Amsterdam, Pretoria, Johannesburg. Holl.-Afrik. Uitgevers-mij. v/h.J. Dusseau & Co., Kaapstad. 1913. (XV plus 398 blz., 8o, met 5 portretten en 5 andere afbeeldingen).MEN kan dit boek op meer dan één wijze gebruiken: òf als het, min of meer romantisch, althans nà de gebeurtenissen gereconstrueerd, verhaal daarvan, zooals er zoovele tijdens en na den oorlog het licht zagen, òf wel als inderdaad authentieke narratieve historiebron, voorzoover althans deze bron onmiddellijk teruggaat op het in haar ‘Inleidingswoord’ vermelde ‘dagboek dat drie jaren lang trouw bijgehouden was, een dagboek bevattende bijna duizend bladzijden, waarvan de inhoud te intiem en persoonlik was om in zijn oorspronkeliken vorm aan de wereld te geven’. Het boek, zooals het thans voor ons ligt zelf een ‘Hollandse vertaling’ van de Eng. uitgave The Petticoat Commando etc., is dus slechts de beknopte omwerking van het dagboek. Het betreurenswaardige hiervan uit geschiedkundig oogpunt wordt wel eenigszins verminderd door het feit, dat schrijfster en bewerkster éen en dezelfde persoon zijn, maar doet ons niettemin met den geachten ‘Van Dag tot Dag’-schrijver (Alg. Hbld. 29/11 1913) de hoop uitspreken ‘dat dit dagboek trouw bewaard zal worden, tot eens wat er nu te intiems en persoonlijks in lijkt, niet langer zijn uitgave behoeft te weerhouden’. Er kan niet genoeg op gewezen worden, van hoe groote beteekenis, naast de officieele regeerings-stukken, zulke getuigenissen van ooggetuigen voor den lateren geschiedschrijver zijn, zal deze zijn ideaal, een adaequate reproductie van het werkelijk gebeurde, zoo dicht mogelijk kunnen benaderen. Het is ons bekend, dat er reeds zulke bescheiden, door opzet of nalatigheid, voor Z. Afrika's geschiedenis van waarde, te loor zijn gegaan. Moge bij hen, die er thans nog van onder hun berusting, ja in persoonlijk eigendom hebben, het besef verlevendigd worden, dat zij daardoor een groote verantwoordelijkheid hebben tegenover de gemeenschap; misschien brengt dit besef hen er toe, die bescheiden (dagboekverhalen, op schrift gestelde herinneringen, brieven e.d.), desnoods in afschrift, aan eenig officieel lichaam af te staan. Lezen we bijv. in het ‘Inleidingswoord’: ‘Het onrecht ons aangedaan, de misdaden door de vijand gepleegd, het lijden in de koncentratiekampen, de bittere haat en machteloze woede van de onder- | |
[pagina 131]
| |
drukten - deze dingen heb ik verzwegen’, dan moeten we dat alweer betreuren, daar wij de volle waarheid willen kennen. Gelukkig is veel van wat volgt in strijd met deze verklaring en spreekt het vanzelf, dat het boek toch vol is van al deze ellenden, bijna op elke bladzijde; maar juist het gemis van het verzwegene doet ons de tweeslachtigheid dezer uitgave betreuren. De schrijfster van ‘Die Kappie-Kommando’.
Afgaande toch op het ons hier door Mevrouw Brandt reeds gebodene, achten wij àlles, wat zij als Hansie van Warmelo heet van de naald opteekende, vooral in den tijd van haar vrijwillig verpleegsterschap in het concentratiekamp te Irene (Z.W. van Pretoria), en van haar deelnemen aan het gevaarlijk werk van ‘die kappie kommando’, waard om bewaard te blijven, afgezien zelfs van haar eigen mededeeling: ‘de ondervindingen van de schrijfster van het dagboek, zoals ze van dag tot dag opgetekend werden, zijn tot in de kleinste bizonderheden waar’. Aan den anderen kant dànken wij aan het feit van de omwerking de inlassching van andere belangrijke mededeelingen en bescheiden, statistieken omtrent de sterfte in de concentratiekampen, ontleend aan Engelsche Blauwboeken, de konsulaire en andere rapporten hierover, vooral ook het hoofdstukje IX: ‘Jan Celliers, Dichter en Patriot’, waarvoor deze ‘goedgunstiglik toegestemd (heeft) tot raadpleging van zijn oorlogsaantekeningen’Ga naar voetnoot1), mededeelingen omtrent het verder levensbeloop van besproken personen, de afbeeldingen in den tekst, bijv. van één der vele brieven van den geheimen dienst der Boeren aan president Krüger in Nederland, door bemiddeling van de dames van Warmelo op zoo vernuftige wijze verzonden. Is door een en ander, ook door een indeeling in 40 hoofdstukken met sprekende titels, het geheel voor den gewonen lezer allicht aantrekkelijker gemaakt, den dieper belangstellende en den historicus zou het aangenaam geweest zijn, als tenminste door aanhalingsteekens of ander lettertype het authentieke van het ingevoegde onderscheiden ware. Bij de verdere bespreking van dit, zooals we dat van de firma de Bussy gewend zijn typographisch goed verzorgde, boek zullen we bezwaarlijk als bij een roman den inhoud, de intrigue naar behooren weer kunnen geven en zullen we, om de welverdiende belangstelling te prikkelen, slechts hier en daar een greep uit het gebodene doen. Op den band komt de afbeelding voor van het, door een ‘kappie’Ga naar voetnoot2) gedekte, hoofd van een Boerevrouw, waarmee het boek vrij goed getypeerd wordt. Immers ‘in dit persoonlik verhaal van de driejarige oorlog tusschen Boer en Brit (1899-1902) wordt iets verteld van wat er gedaan is door Boerevrouwen om hun vechtende mannen in het veld te houden en te ondersteunen in wat bleek te zijn een hopeloze worsteling voor vrijheid en onafhankelikheid’, zegt de schrijfster, zelve een geboren Afrikaansche. Ook - had zij er aan kunnen toevoegen - wordt erin verteld van wat ik en enkele andere meer bevoorrechte vrouwen gedaan hebben om het lijden in de concentratiekampen door persoonlijk hulpbetoon en door optreden bij de autoriteiten te verzachten en van wat ik later met mijn moeder, Mevrouw van Warmelo-Maré, en enkele andere dappere dames, pal onder 't oog van den om ons huis, te Sunnyside bij Pretoria, gekampeerden vijand dorst te bestaan door het herbergen van spionnen, van leden der Geheime Dienst-Kommissie en, als deze verraden is, door het vormen van een nieuwe, ‘deze keer uit vijf vrouwen bestaande, die, volgens dezelfde regels door de vroegere Geheime Kom- | |
[pagina 132]
| |
missie toegepast, het werk zouden voortzetten’ door met veel scherpzinnigheid brieven, ‘het geheime spoorboekje’, jazelfs ontploffingsmiddelen den vrienden in handen te spelen. Behoeft het betoog, dat hierbij alles, ook het leven, op 't spel werd gezet? Geeft de eenvoudige afbeelding van de vastbesloten boerevrouw, geeft de titel ‘Die kappie kommando’ niet zeer treffend en raak den inhoud weer? Mevrouw van Warmelo
In het eerste hoofdstuk worden plaats en hoofdpersonen der handeling beschreven: ‘Harmonie’, ‘een van de oudste eigendommen in de hoofdstad’, bestaande ‘uit een eenvoudige, gezellige Boeren-woning, met een dicht begroeide tuin’, de familie van Warmelo, waarvan de moeder en de jongste der twee dochters evenals de drie zonen goed en bloed veil hadden in den ongelijken strijd. In 't bizonder wordt, ‘met voorbijgaan van de eerste acht maanden van de oorlog, onder Boerenkrijgswet’, stil gestaan bij ‘de dagen van Mei 1900 die onmiddellijk voorafgingen aan de inneming van de hoofdstad door de Britten’ en wat daar op volgde. Vóór ‘die donkere en verschriklike vijfde dag van Junie’ had de Staatspresident met de Regering de stad verlaten, om elders nog te doen voor zijn volk, wat hij kon. Mevrouw Kruger zelve ‘had hem tot deze stap aangemoedigd’. Mevrouw van Warmelo stelde zij met nadruk gerust: ‘Moenie bang wees, mij zuster. Geen Engelsman zal ooit zijn hand leg aan die jaspanden van die President’. In hoofdstuk II en III wordt de overgave van de goudstad en het redden van de mijnen van het ‘door de Boeren als oorzaak van de rustverstoring en omwenteling in hun eertijds kalm en eenvoudig bestaan’ gehate Johannesburg beschreven. Vóór de overgave was het meerendeel der regeering voor het doen springen van de mijnen; generaal Louis Botha en Dr. Krause voorkwamen het. ‘Hadden de burgers vooruit kunnen zien dat in ieder geval het gehele land toch verwoest zou worden, niets had dan de mijnen kunnen redden’. De brief van overgave van kommandant Krause aan Lord Roberts wordt hier, zegt de schrijfster, ‘voor 't eerst, geloof ik, in druk weergegeven’. Ook wordt, in vertaling natuurlijk, Lord Roberts' brief van 2 Juni 1900 (den 31en Mei had de overgave plaats), vol dank en waardeering voor Krause's bestuur en houding, hier afgedrukt. In de volgende hoofdstukken wordt het leven in Pretoria onder de Engelsche krijgswet, met haar stelsel van passen en permitten, met haar spionnagedienst, censuur en andere kwellingen geschetst; zien wij, hoe zich in en om ‘Harmonie’ en de van Warmelo's een geheime tegendienst allengs ontwikkelde. Vooral haar ‘briefwisseling door krijgslist’ bereikte een groote uitbreiding; reeds werd ‘een volledige uiteenzetting van de toestand in het Koncentratiekamp te Irene’, door middel van een cigarettendoosje en een naar Europa vertrekkend vriend in handen gespeeld van den bekenden William Stead, die ‘er ten volle gebruik van (maakte) voor zijn tijdschrift “The Review of Reviews”’Ga naar voetnoot1). Voor de nog belangrijker briefwisseling tusschen de voormannen in het veld en die in Europa (Kruger, Leyds) werd door Mevr. v. Warmelo een nieuw procédé van sympathetischen inkt uitgevonden, dat goede diensten heeft gedaan. Als er bericht is, dat de jongste broer, Dietlof, krijgsgevangene te Johannesburg is (April 1901), doet Hansie ‘een schrijfboek en een paar potloden’ bij het goed, dat zij hem mogen zenden. Mevr. Brandt voegt hier tusschen haakjes aan toe: ‘Deze kleine daad gaf aanleiding tot het verschijnen van het boek van de broeder van Hansie, getiteld: “Mijn Kommando- en Guerilla-Kommandoleven”. Hij begon te schrijven in Ladysmith, en voltooide het boek in het Ahmednagar Fort, in Indië, van waar het op avontuurlike wijze naar Holland werd gesmokkeld. Dit was het eerste boek over de | |
[pagina 133]
| |
oorlog, dat gedurende de oorlog werd geschreven en in Holland verslonden werd lang voordat het in Zuid-Afrika werd toegelaten, een boek, dat bekend is om zijn gematigdheidGa naar voetnoot1) en dat van begin tot end waar is’. Stuk van een brief van den Geheimen Dienst aan den President.
(Uit ‘Die Kappie Kommando’) In hoofdstuk XII en XIII wordt in 't bizonder over de concentratiekampen gehandeld. ‘De Britse militaire gezagvoerders zagen spoedig in dat de vrouwen op de plaatsen [boerderijen] de Boerenlegers voorzagen van benodigdheden - levensmiddelen en kleding. Voor de Boeren was dat opperbest, doch het spreekt vanzelf dat de Engelsen daartegen in verzet kwamen, en toen enkele ontwijfelbare gevallen van die aard zich voordeden, werden de desbetreffende Boereplaatsen vernield en de vrouwen en kinderen als krijgsgevangen weggevoerd naar de steden’. Als dit stelselmatig over het geheele land geschiedt, als de mannen, die de kommando's verlaten hadden, hun ‘vrouwen en kinderen weg, de huizen verbrand’ vinden, ‘wat bleef er (hun dan) nog over om voor te leven?’ ‘In negen van de tien gevallen smeekten de vrouwen hare mannen, tot het bitter einde door te vechten, niet om harentwille de wapens neer te leggen, doch haar en hare kinderen liever in gevangenschap te laten sterven’. ‘In de Blauwboeken van Engeland staat tans opgetekend, hoe meer dan twintig duizend vrouwen en kinderen gevallen zijn als slachtoffers van het koncentratie-stelsel. Meer dan 20.000 vrouwen en kinderen in twee jaar tijds, terwijl gedurende de gehele oorlog het verlies van de Boeren aan manschappen, op de slagvelden en in gevangenschap, in het geheel vier-duizend bedroeg’. Deze feiten en cijfers, bijna eenig in de geschiedenis der oorlogen, zullen eeuwig tot schande voor Engeland en tot herinnering voor, zelfs de meest vergevensgezinde, Boeren en Boerenvrienden strekken. Veel invloed hebben de dames van Warmelo gehad op aangebrachte verbeteringen, op het optreden der vreemde consuls, op het zenden van verzoekschriften ‘te vinden in Hansie's boekje over het Koncentratiekamp te Irene, dat een jaar na de oorlog in Holland werd uitgegeven’Ga naar voetnoot1). ‘In het veld begon men meer en meer behoefte te gevoelen aan een goed georganiseerde hulpbende in de stad’. Aan de werkzaamheden dezer ‘Geheime Kommissie’, het aandeel, dat de dames van Warmelo aan deze en andere spionnendiensten hadden, zijn de meeste der volgende en niet het minst belangrijke hoofdstukken gewijd. Wij zouden er gaarne veel uit aanhalen, maar moeten wegens de plaatsruimte ons beperken. Trouwens het boek verdient in zijn geheel gelezen te worden. Op blz. 235 is sprake van ‘de vrouwen bij de kommando's - heldhaftige, ongenoemde vrouwen, die hun mannen naar alle | |
[pagina 134]
| |
windstreken volgden, voor hen kookten, herstelwerk verrichtten, en voor hen gebeden opzonden gedurende al de lange jaren van de oorlog’. ‘Ik wilde dat een van dat onverschrokken kommandotje zich toch wilde laten bewegen de wereld een verhaal te doen van hun unieke en bepaald wonderlike oorlogsondervindingen’. Uit het verband is niet recht duidelijk, of deze, door ons natuurlijk gedeelde, wensch der schrijfster hier die vrouwen dan wel het dappere vijftal mannen der ‘Geheime Kommissie’ betreft, die ‘door eigen honden gebeten’, door ‘Boeren-verraders’ in de val liepen. Dat het bittere woorden zijn door Hansie aan deze en dergelijke ‘Judas-Boeren’ besteed, spreekt vanzelf, en het pleit wel voor haar, misschien wat te groote, gematigdheid, dat zij bijna stelselmatig hun namen verzwijgt. Meer bepaaldelijk werden zoo genoemd de leden van het z.g. ‘Nationale Verkennerskorps’ (hoofdst. XV), een instelling door Lord Kitchener in het leven geroepen om ‘zoveel mogelik mannen van de tegenpartij over te halen tot het opnemen van de wapenen tegen hun landgenoten’. Dit blijft een zwarte, een helaas groote zwarte plek in de nationale geschiedenis der Boeren. De ‘veroverde buit was zo groot, dat buiters - die vóór de oorlog arme mensen waren - tans welgestelde boeren zijn, en in hun verschillende distrikten bij iedereen bekend zijn als suksesvolle “zak-patriotten”’. ‘De Nationale Verkenners waren weldra een sterke en goed georganiseerde macht, welbekend met alle oorlogs-taktieken der Boeren’. ‘Tegen het einde van de oorlog bezweken duizenden Boeren voor de verzoeking’. Reeds boven wezen wij er op, dat het vijf onverschrokken vrouwen waren, die op initiatief van Hansie (de schrijfster van dit boek) besloten, om het werk der verraden Geheime DienstkommissieGa naar voetnoot1) voort te zetten. ‘De eerste (en laatste) vergadering werd gehouden op 15 October [1901], waarop tegenwoordig waren de dames Malan, Armstrong, Honey, van Warmelo en Hansie - die tot sekretaresse benoemd werd. Aan elkander verbonden door de heilige eed van trouw en geheimhouding, namen deze dames zich voor, land en volk te dienen, als georganiseerd lichaam, zolang zij daartoe in staat zouden zijn. Mevrouw van Warmelo deelde aan de leden mede, dat het haar mogelik was, zich wekeliks per zeepost in verbinding te stellen met de President in Holland en dat de wijze waarop zij dat deed, [met gebruikmaking van haar sympathetischen inkt en door bemiddeling van haar aanstaanden schoonzoon in Groningerland] na de oorlog aan hen bekend gemaakt zou worden. Hiermede waren zij tevreden, gewillig het werk van het verzenden van depeches uit het veld, aan de bekwame handen van Mevrouw van Warmelo overlatend’. Met deze aanhaling uit en over ‘Die Kappie Kommando’Ga naar voetnoot1) besluiten wij onze bespreking van het belangrijke boek dezer merkwaardige vrouw. Wij weten het niet, maar mogelijk is het toch, dat de worsteling tusschen Boer en Brit heel anders verloopen zou zijn, als alle Boeren de karaktervastheid en door niets te schokken vrijheidsliefde betoond hadden der Boeren-vrouwen in 't algemeen en der dames van Warmelo in 't bizonder. D. FULDAUER. |
|