wansmaak hebben dan zij, en dus een ganschelijk satirieken en caricaturalen stempel te drukken op de parodie. De parodie, als alle kunst van psychologische neigingen, wil aantoonen en doen begrijpen, en bespot zij, dan neemt zij door dat begrijpen zich zelf mede op in haar lach, want elk begrijpen is een benaderen, en een ... zich terloops vereenzelvigen met het bestudeerde.
De fijnere parodieën zijn dus deze, welke het best den toon van het model volgen; het is geen kwestie van meer of mindere geestigheid alleen, maar van meer of mindere menschenkennis, meer of minderen zin voor stijl en harmonie, meer of minder instinct voor diagnose. Het is te eer zaak, de parodie, (hier in Holland zoo schaarsch bestaande), op een hoog peil te houden, omdat ten slotte aan verreweg de meeste litteraire of onlitteraire dwaasheden en excessen, waarmede een kinderlijke menschheid zich pleegt bezig te houden, een zekere mate van naïeveteit ten grondslag ligt. Alle bewustheid, alle critiek bevindt zich tegenover die bijzondere soort van naïeveteit, welke zij doorziet, in een bevoorrechte en zeer sterke positie, en een misbruik maken van die positie is ten slotte een lafheid. De eerste de beste stroefwerkende calkeer-machine van onzen tijd kan gemakkelijk smalen op de naïeveteit der romantiek, op haar plichtmatig optimisme en haar overschatting van het individu, maar dit is iemands kracht meten naar zijn zwakheid.
Een boek als Robinson Crusoe heeft natuurlijk, doordat het zoo bekend, maar ook omdat het zoo naïef is, meermalen tot onderwerp van een persifflage gediend. Ook in Punch, waar een niet onaardig satiriek geschriftje, in een der eerste jaargangen, den titel droeg van ‘Miss Robinson Crusoe’. Miss Robinson Crusoe vindt leven op het onbewoonde eiland vooral zoo pijnlijk, omdat het haar tot stilzwijgendheid noopt; zij vischt met een trouwring, redt met levensgevaar een spiegel van het schip, dien zij evenwel in den steek moet laten; als hij later aanspoelt is het alleen de lijst, en dat is de wreedste slag die haar nog trof. Zij houdt een kalender, maar smokkelt geducht met de dagen aan te teekenen, enz. Een satire op de vrouw dus, waarvoor het verhaal van Defoe slechts als schema dienst deed. Geen eigenlijke parodie, want in een parodie is het model zelf altijd tevens het voorwerp van de scherts. Wèl een parodie, maar een zeer grove, vol smalende nabootsing, Seitenhiebe, uit den toon vallende woordspelingen en onbillijke ridiculiseering van het onderwerp is de ‘Real Robinson Crusoe’ van F.C. Burnand, welke den held als een boef van de ergste soort voorstelt en de naïeveteit van het boek zelf met grove knuisten bewerkt. Deze zelfde Burnand heeft echter, vreemd genoeg, in Punch een uitmuntende parodie geleverd op Ouida's boeken. ‘Strapmore’ door ‘Weeder’ heet dit zotte verhaal, dat door Linley Sambourne prachtig geïllustreerd is. Daarin zijn kostelijke amoureuse gesprekken en allerlei groteske intrige. Lady Regula Baddun (‘a bad one’, een kwaje!) is er de booze geest, een demonisch schoone vrouw, Strapmore een soort van uebermensch-fat. Lady
Regula werpt een jongmensch een blik toe die zijn haar doet ... krullen; als men in haar paleis schelt, komen er vier reusachtige lakeien in pompeuze nacht-livrei, die een brief naar my lady's slaapkamer brengen, in optocht, twee voorop met enorme kandelaars. Het dwaast evenwel is de bespotting van de weelde, de burgerlijke voorstelling van overdaad en verspilling en de quasi-élegante conversatie in Ouida's boeken. Strapmore werpt in een met rozen bekransten zilveren bokaal champagne, Bourgogne, Moezel en Hock door elkaar. Hij is verliefd op Lady Regula, vouwt die schoone op en strijkt haar weer glad in zijn omhelzing, en het paar viert zulke rumoerige orgieën in haar boudoir dat boven de slaapkamer van haar echtgenoot is gelegen, dat deze, de oude lord Nuffinmore (nothing more), op een stoel klimt en tegen de zoldering stompt met een pook om tot stilte te manen.
Waarom is deze parodie zoo goed? Omdat ze de specifieke soort van excessieve verbeelding, van naïeveteit ook, in Ouida raak aanvat en overtroeft, en tegelijker tijd ook haar verdienstelijke eigenschap, het vernuft en de kleurigheid, in zich opneemt. Ze is niet slechts een smalende grijns, zooals een elk dien lachen kan, ze is in zekeren zin een verbetering van het model, naar het ironische toe. Zij ridiculiseert het punt van uitgang, nog meer dan het resultaat.
In dat opzicht zijn eenige van de parodieën te noemen, die Thackeray onder den titel ‘Mr. Punch's Prize Novels’ (in de uitgaaf van zijn werken Novels by Eminent Hands) heeft geschreven. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat deze serie Thackeray zelf en Dickens zou omvatten, maar van dit plan schijnt men te hebben afgezien. Dickens, vreesde men, zou zoo iets niet goed opnemen. De Amerikaan Bret Harte, die zich aan zulke consideraties minder te storen had, heeft bij zijn Condensed Novels wèl een Dickens-parodie opgenomen, die evenwel lang niet zijn beste is. Curieus is dat Thackeray en Bret Harte (ik vermoed dat de Amerikaansche schrijver niets van Thackeray's voorgangerschap in deze afwist) niet minder dan viermaal hetzelfde object hebben uitgekozen: beiden hebben parodieën geleverd van Bulwer, Disraeli, Charles Lever en Fennimore Cooper. Er kan natuurlijk geen twijfel bestaan, of Thackeray is als schrijver in alle opzichten de meerdere van