Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Over de illustraties van eenige kinderboekenVOOR mij liggen eenige kinderboeken, mij door de uitgevers ter beoordeeling gezonden. In een tijd als de onze, dat er zooveel voor het kind gedaan wordt, dat er alom een streven is waar te nemen om het mooiste en beste op elk gebied hem voor te leggen, verwondert het mij dat er nog zooveel kinderboeken verschijnen waarvan de illustraties in geen enkel opzicht aan de gestelde eischen van die van een goed kinderboek voldoen. Slechts de plaatjes van een enkel boek zijn werkelijk aardig, sommige kunnen er net mee door, vele zijn leelijk, onkinderlijk, zelfs onaesthetisch. Wij hebben in ons land vele artisten die zich met het illustreeren van kinderboeken bezig houden (onstonden misschien vele producten doordat de een of andere uitgever hier een opdracht gaf?) helaas, het is hier als bij de meeste dingen: er zijn velen geroepen maar weinigen uitverkoren. Al kan men een aardig plaatje teekenen of zelfs schilderijen maken, al heeft men desnoods eenige teekenakten in den zak, dan is dit nog geen waarborg dat men een kinderboek illustreeren kan. In de allereerste plaats is hier voor noodig kinderlijke zin; de teekenaar moet voelen en begrijpen wat een kind kan boeien en wat het aardig vindt, hij moet uit den tekst datgene zien te halen wat voor het kind het meest aantrekkelijk moet zijn en niet zooals zoo dikwijls gebeurt dat waar hij zelf zich het meest toe aangetrokken voelt en waarin zijn talent op het voordeeligst uitkomt; er ontstaan dan aquarellen en teekeningen die uit een zuiver artistiek oogpunt mooi kunnen zijn, maar die hun doel geheel en al missen. Een eisch van iedere illustratie is, dat ze duidelijk zij, niet verward; drukke onrustige platen vragen te veel inspanning, maken geen directe impressie. Het is daarom dat de plaatjes van Nellie Bodenheim zoo te prijzen zijn: ze zijn eenvoudig en ongekunsteld. Haar silhouetten en ook haar gekleurde prentjes zijn geestig, zij beperken zich zuiver tot de uitbeelding van het rijmpje; zij zijn zonder eenig effectbejag en men vindt er geen artistieke interieurs of sierlijk aangelegde tuinen in. Nellie Bodenheims illustraties zijn niet alleen voor de teere fijne popjes, opgevoed in een verfijnde omgeving, ook het arbeiderskind uit de donkere burgerlijke kamer zal ze mooi vinden. Zij teekent zooals het kind zelve teekenen zou, zonder raffinement of verfijning, eenvoudig, maar toch vol fantasie. Een plaatje als dat bij ‘'s avonds als ik slapen ga’ is ontroerend van naieveteit; hoe prachtig zijn de kleine dikke engeltjes met de gouden kroontjes | |
[pagina 98]
| |
en de vleugeltjes. Dit is een zoo zuivere en kinderlijke weergave van het versje, dat ik mij geen mooiere denken kan. Illustratie uit de boekjes van Nellie Bodenheim (uitg. S.L. van Looy).
Het is jammer dat er in den laatsten tijd niets van Nellie Bodenheim verschenen is (ik weet toch dat zij eenige jaren geleden verscheidene illustraties klaar had voor een nieuw sprookjesboek). Zij staat zeker bij onze illustratoren boven aan; ik weet er geen, zelfs niet in het buitenland, die met haar te vergelijken is. Trouwens een eigenschap van haar werk is, dat het zoo typisch Hollandsch en zoo bijzonder persoonlijk is. Het naieve, argelooze van Nellie Bodenheim's prentjes vinden wij bij geen onzer andere kinderboek-illustratoren terug. Het is weer een geheel andere charme die de plaatjes van Rie Cramer en Willebeek le Mair hebben. Beiden teekenen zij fijne met smaak gekleede kindertjes in een aardige artistieke omgeving, alle details zijn met zorg gekozen, men vindt geen leelijke dingen op hun beider illustraties en ook geven zij blijk kinderlijken humor te begrijpen. Een illustratie van Willebeek le Mair als die waar naast zusje's bed, de olifant en het eendje in kleine ledikantjes slapen getuigd hiervan. Van de mij toegezonden boekjes behooren die van Rie Cramer en H. Willebeek le Mair tot de beste. Het is toevallig dat deze illustratrices ditmaal beide met muziek-illustraties voor den dag kwamen. Een verademing mag 't heeten na al 't leelijke wat op muziekgebied verschenen is voor kinderen nu eindelijk eens iets goeds in handen te krijgen. De muziek is hierin nog heel wat bij het prentenboek ten achter; herinneren wij ons slechts de plaatjes bij Catharine van Rennes' Instantaneetjes. Rie Cramer teekende prentjes bij de aardige liedjes van Nellie van der Linden van SnelrewaardGa naar voetnoot1). Tegenover den tekst staan de illustraties, die in fijne kleuren gedrukt zijn; een randje met bloesemtakjes omgeeft de muziek. Tot één van de meest geslaagde behoort dat bij ‘Uit Logeeren’. Een klein meisje zit recht overeind in haar bedje. Goed is het verdrietige peinzende gezichtje. Zij voelt zich niet op haar gemak en zou liever naar huis toe willen. De poppen die voor het bed in een stoel zitten, zien er ook al niet vroolijk uit; dat is aardig en echt kinderlijk gevoeld. Mooi, smaakvol zijn de kleuren, de teerblauwe deken en het lichte behang. Hoewel Rie Cramer's boekjes volkomen het argelooze van Nellie Bodenheim's werk missen, kunnen wij haar illustraties toch tot het beste rekenen wat in ons land op dit gebied gepresteerd wordt. Bij de beschouwing van mejuffrouw Willebeek le Mair's illustraties bij Schumann's Jugend Album treft ons in de eerste plaats haar gevoel voor rythme. Zij weet dat in haar prentjes op een verrassende wijze te realiseeren. Het verschijnen van dit Schumann-album is werkelijk op het gebied van muzikale illustratie een stap in de goede richting. Door -haar plaatjes, ons zoo zuiver in de stemming van het muziekstukje brengend, weet zij voor het kind de muziek, die er gewoonlijk niet erg aanlokkelijk uit ziet, aantrekkelijk te maken, en ook moet zij het wel door haar plaatjes beter de maat leeren voelen. Pittig is het stappen van de kleine jongens bij ‘Soldatenmarsch’, en hoe vroolijk en veerkrachtig springt het slanke meisje bij ‘Glückes Genug’.
De kleuren zijn evenals bij Rie Cramers illustraties | |
[pagina 99]
| |
goed gekozen, het boekje is als geheel smaakvol te noemen. Van wat eenvoudiger gehalte zijn ‘Onze Kinderversjes van Vroeger en Nu’ met plaatjes van Jan SluytersGa naar voetnoot1) en ‘Moeder vertelt’ geïllustreerd door Jan WiegmanGa naar voetnoot2). Het eerste boekje bevat veel prentjes die aardig gevonden zijn, o.a. de kabouters die het versje ‘Het Harlekijntje’ omgeven. Onderaan de pagina staan twee zwarte mannetjes, die een stok omhoog houden waar weer een ander ventje opzit; op een touw dat zij gespannen houden springt een zwart kereltje omhoog. Aardig naief is de teekening van de keuken. Over 't algemeen vind ik de randjes en cul de lampes, die onder de versjes staan en meestal in silhouetvorm zijn, zeer goed geslaagd: de grappige nieuwsgierige muizen, de eigenwijze poesjes en de verbaasde kippen, die steeds naar elkanders ei kijken. De ‘zwartjes en witjes’ van Jan Wiegman zijn niet zoo goed als de silhouetten van Nellie Bodenheim, maar zij zijn kinderlijk en goed geteekend.Aardig is het idee om de plaatjes wit uit te sparen op een zwart fond. Bij de geschiedenis van de kleine koksjongens wordt daardoor een goed effect verkregen. Uitstekend is de actie in de achter elkaar loopende ventjes. Deze illustraties zijn pretentieloos en zonder mooidoenerij; jammer is het dat de teekenaar er de gekleurde plaatjes bijvoegde. Silhouetten: zwarte prentjes tegen een witten grond hebben recht van bestaan, maar zet men zwarte poppetjes in een gekleurde omgeving dan verliest het silhouet geheel zijn eigenaardig karakter. Bovendien zijn deze plaatjes nog zeer leelijk van kleur en minder goed geteekend. Van weinig persoonlijkheid getuigen de illustraties van A Broeckman-Klinkhamer bij ‘Hansje en zijn Vrienden’Ga naar voetnoot1); ze zijn niet bepaald slecht te noemen, zelfs geven de plaatjes waar elfjes en kaboutertjes op verbeeld werden wel iets aardigs en fijns; maar over het geheel zijn ze eenigszins stijf en hier en daar slecht geteekend; ook is er weinig actie en levendigheid in de kinderfiguurtjes en in de Uit: ‘Hansje en zijn Vrienden’.
gezichtjes weinig expressie. Het is werk dat mij voorkomt nog van een beginner te zijn; misschien kan er later iets beters uit groeien. Veel minder dan het voorgaande is het boekje van Nelly Spoor ‘Nieuwe Versjes’Ga naar voetnoot2). In de eerste plaats maken alle illustraties een drukken onrustigen indruk, eenvoud en klaarheid missen wij er ten eenen male in, echte kinderlijkheid is nergens te vinden; en dan welk een volkomen gemis aan rythme toont Mejuffrouw Spoor. Bij een prentje waar de kinderen vroolijk op de maat moeten stappen zien wij ze gaan met slappe futlooze beentjes: een meisje danst voorop, maar haar bewegen is zóó weinig rythmisch en tegelijk zoo weinig kinderlijk dat wij ons niet kunnen voorstellen dat mejuffrouw Spoor werkelijk wel eens een kind heeft zien dansen. Over het geheel zijn de plaatjes zeer dikwijls misteekend; de kinderen hebben bijna zonder uitzondering griezelige waterhoofden, en gelaatstrek- | |
[pagina 100]
| |
ken die veelal aan die van idioten doen denken, zooals op de illustratie bij ‘een slimmerd’. Smakeloos is bovendien het plaatje bij ‘Avondwandeling’; welk een eigenaardigen indruk moet een kind hier wel van een avond krijgen; het rare dier, dat er op afgebeeld staat - een hondje moet het voorstellen - is ook al niet gelukkig. Het kaft van het boek is nog het beste geslaagd en ook aardig van compositie. Over het algemeen zou ik mejuffrouw Spoor aanraden, haar talent liever een andere richting in te sturen; voor het teekenen van kinderboeken is het in geenen deele geschikt. Dit boek is echter nog mooi te noemen, wanneer wij het vergelijken met de illustraties die André Vlaanderen bij ‘Goede Bekenden’Ga naar voetnoot1) (populaire kinderliedjes??) gaf. Dan. de Lange spreekt in het woord vooraf bij dit boekje van ‘lieve plaatjes’. Wanneer er nu ooit prentjes geweest zijn die onmogelijk ‘lief’ genoemd kunnen worden zijn het zeker deze. Alles in dit boek is even grof en rommelig. Het moet maar een heel enkelen keer bij den illustrator op gekomen zijn dat. hij voor kinderen teekende. Hij behoort tot hen die er in de eerste plaats op bedacht zijn hun talent op z'n voordeeligst te doen uitkomen (wat hem bovendien niet gelukt is). Telkens vinden wij groote platen in het boek die daarop wijzen, o.a. de illustratie bij ‘De Boom stond in de Schaduw’, waar wij een teekening vinden op de manier van een litho, een soort van buitenstudie die toch met een kinderboek niets te maken heeft, en dan het interieur bij ‘Daar buiten loopt een Schaap’. Er is in deze illustraties niet één kinderlijke gedachte te vinden, en dan, hoe uiterst smakeloos zijn de meeste prenten; in plaats van amuseeren zullen ze de kinderen eerder bang maken. Het is bijna onbegrijpelijk dat in dezen tijd een plaat als die bij ‘a b c d e f g’ nog geaccepteerd wordt. Wij zien daar een school met een onderwijzer van zeker vijftig jaar terug; wat al dadelijk een fout is, want er bestaat geen kind dat zich een meester zooals deze voor kan stellen. Deze voorstelling wordt geflankeerd door een woesten man slaande met een tang, en een kwaadaardige vrouw, een soort orgelwijf zwaaiende met een pook: twee zulke akelige wilde wezens dat zij in staat zijn een kind aan het huilen te maken. Wat moet André Vlaanderen bij het maken van dit plaatje gedacht hebben? Het is mij een raadsel dat een zoo slecht boek door een firma als Scheltens en Giltay uitgegeven wordt. Met den besten wil der wereld is er niets mooi in te vinden. Bovendien zijn de versjes ook niet aantrekkelijk. Het is mijn plan niet hier over den tekst der kinderboeken te spreken, maar ik begrijp niet waarom deze oude liedjes, die toch eigenlijk niet voor kinderen zijn, weer voor den dag worden gehaald, terwijl er zooveel aardigeVerkleinde en ongekleurde reproductie uit ‘Goede Bekenden’.
moderne kinderliedjes gemaakt worden. Ik laat het aan den lezer over om over een liedje als het volgende te oordeelen. a b c d e f g.
Meester - de jongens brengen knikkers mee
Stoute jongen je mag niet klikken
Anders zal ik je de school uitlikken
Meester dan ben ik nog niet bang
Dan komt mijn moetje met de tang
Dan komt mijn vader met de pook
Tingelingeling en dan kom ik ook
Toen kwam de meester met een spuit
Tingelingeling en 't liedje is uit.
Nu resten mij nog eenige boekjes die uit het buitenland nierheen zijn gekomen en van Hollandschen tekst voorzien. Die van Alfred ListalGa naar voetnoot1) zijn dikwijls zeer goed geillustreerd; eigenaardig is het, dat nergens, noch op het kaft noch op de titelpagina, de teekenaar vermeld staat; dat was toch wel de moeite waard geweest. De plaatjes zijn niet allen van denzelfden artist en zijn ook lang niet allen even mooi. De beste zijn de illustraties bij ‘de Zandmannetjes’ en die bij de ‘Sterrekindertjes’, die een | |
[pagina 101]
| |
prettigen rustigen indruk maken doordat ze bijna geheel vlak, zonder schaduwen gehouden zijn. De
Verkleinde en ongekleurde reproductie uit ‘Hoe de Sterrenkindertjes uit spelen gaan’.
teekenaar geeft ook iets persoonlijks en echt kinderlijks. Boekjes waar verscheidene onzer Nederlandsche illustratoren nog veel van zouden kunnen leeren.
ATY BRUNT. |
|