Vergeten boeken
I. Herman Wolsinck, door Carel van Nievelt
WE zouden geneigd kunnen zijn, aan een auteur tweeërlei oogmerk toe te schrijven, nl. dat hij zijn werk uitsluitend letterkundig bedoelt, of wel tevens wenscht dat het naast letterkundig ook maatschappelijk zal zijn. Dit maatschappelijk dan in dien zin, dat het niet zoozeer streeft naar een tendens (feitelijk zijn tendentieus alle werken, die een idee in zich dragen), als wel dat het een bijdrage zij tot het daadwerkelijk aandeel, dat letterkunde in de groote bewegingen van den tijd kan en moet nemen. Het geschreven boek is dan een demonstratie. Zoo'n boek wordt als het ware uitgelokt door de fouten van zijn tijd. Wanneer de schrijver een intuïtieve geest is en voelt aankomen waar het heen zal gaan als er niet bijtijds geremd wordt, wendt hij zijn gaven aan uit verantwoordelijkheidsbesef.
Een dergelijke taakvolbrenging noemt men ten onrechte: het tendentieuse willen. Het hangt natuurlijk geheel van de begaafdheid en de helderziendheid van den schrijver af of zijn boek in dat opzicht een mislukking zal worden of niet. In de eerste plaats mag het niet zakken beneden het peil, waarop het nog kunst blijft. Anders wordt het duidelijk maakwerk, waarbij de tendens hindert; en juist dit duidelijk in 't oog vallende maakt het minder overtuigend.
Tendentieus is reeds het eenvoudige, ongekunstelde woord van den profeet, naar voren brengend de dwaasheden van zijn tijd. Het vordert erkenning; terwijl de luidruchtige boetprediker wordt uitgelachen.
Ten allen tijde hebben menschen met een ruimen blik anderen in hun spiegelbeeld de eigen fouten doen erkennen. Het boek van Erasmus ‘Stultitiae laus’ is er in onze literatuur al een blijk van. Na hem zijn er nog vele moralisten gekomen, die met hun geschriften hetzelfde beoogden. Voortdurend is tegen onnatuur en ontaarding der zeden gereageerd. De humor is in dat opzicht een machtig wapen gebleken. Maar sommigen vatten het ernstiger op. Zij willen het beeld vollediger maken en typeeren in meer nadrukkelijke lijnen, of werken een bepaald karakter onder de omstandigheden waarin het is geplaatst geheel uit. Onze tijd kent een omvangrijk literair werk, dat het maatschappelijke nadrukkelijk beoogd heeft: Götz Krafft. Het is een werk van geestesverfrissching, d.w.z. het wil het geloof in de mogelijkheid dat een mensch, hoewel in onze tijden levend, toch niet voor de verleidingen behoeft te bezwijken, indien hij zich slechts behoeden wil, hechter maken. De kracht van den persoonlijken wil stuurt hier een geheel leven naar het goede. Het is een mooi stuk werk, al zijn er literair nog zoo vele zwakheden in aan te wijzen.
In ons land gaf in 1889 de onlangs overleden auteur Carel van Nievelt een roman uit, die moest demonstreeren hoe onder invloed der Fransche onzedelijkheid, en vooral door haar pikante literatuur, de Nederlandsche jongelingschap tot een los leven werd verleid. Een daad, misschien geïnspireerd op wat in de buitenlandsche letterkunde voorviel. Die roman, thans een ‘vergeten boek’, had zijn naam naar den hoofdpersoon Herman Wolsinck. Van Nievelt meende dat de volledige levensgeschiedenis van een jongen man, die door de gevolgen van zijn zwaar leven zijn eigen huwelijksgeluk verwoest, wel de overtuigendste demonstratie tegen het aan de jeugd in handen geven van bekoorlijke en daardoor gevaarlijke ‘Schundliteratur’, wezen moest.
Wij erkennen de waarde van dit doel en van