Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEngelsche proletaren-poëzieNature Poems and Others, by William H. Davies.
| |
[pagina 85]
| |
On some grim platonic sages who had never lost their wages in the fishy gambling schools,
On the white road leading through the land of ‘No one wants you’, to the land of ‘What you should have done’
I have plodded day and daily, sometimes woeful, sometimes gaily, brother of the wind and sun.
For companions I have taken - Shakespeare, Old Khayam, or Bacon, I have sat beneath the bough,
But no loaf and flask was near me, so old Bacon couldn't cheer me - Shakespeare had forgotten how -
Though a lack of education makes one lack appreciation of the greatest minds of earth,
Still you'll find that ne'er a rub is harder borne than lack of grub is, while you estimate their worth.
Evenals zijn werk hier en daar van denzelfden aard is als dat van Service, o.a. in ‘The Pioneer’, ‘The Song of the Tramps’ en ‘The Calling Voice’, zoo heeft ook deze laatste kwatrijnen geschreven in den trant van ‘Old Omar’. Maar misschien dat MacGill after all niet zóó navvisch is als hij elders wel wil doen voorkomen, want in den allerlaatsten regel van ditzelfde ‘Logic’, waarin hij ook nog spreekt over Burns, Villon, Montaigne, Dante, Kant en Sterne, zegt hij dat zijn relaas moet gelezen worden ‘cum grano salis’. Een verkapte navvy misschien? Zoo zingt hij in zijn laatste strofe van ‘Going Home’: So I'll hie me back to Glenties when the harvest comes again,
And the kine are in the pasture and the berries in the lane,
And they'll give me such a welcome that my heart will leap with joy,
When a father and a mother welcome back their wayward boy.
So I'm going back to Glenties when the autumn showers fall,
And the harvest home is cheery in my dear old Donegal.
Deze woorden worden wel een gefingeerd persoon in den mond gelegd, iemand die ver over zee is; maar kan het ook dat met veranderden naam een verhaal van hemzelf wordt gedaan? Mutato nomine de se fabula narratur? Een tegenhanger van het bovenstaande, waardoor de oogstgeur waait en het landelijk geloei van koeien op de weiden gaat, vinden we wel in ‘Played Out’, wanneer het leven van slaven en sloven, van zweeten en zwoegen, is gedaan: In cheerless model and filthy pub his sinful hours were passed,
Or footsore, weary, he begged his grub in the sough of the hail-whipped blast,
So some might riot in wealth and ease, with food and wine be crammed,
He wrought like a mule in muck to the knees, dirty, dissolute, damned.
Hier en daar doet zijn wereldbeschouwing denken aan die van den auteur van dat sombere poëem ‘The City of Dreadful Night’Ga naar voetnoot1), James Thomson; zoo in ‘The House of Rest’ en ‘The Conger Eel’. Aan Thomas Hoods ‘The Bridge of Sighs’, waarin de dood door verdrinking van een jonge vrouw wordt bezongen, herinnert ‘In the Midnight’, aanvangend: A splash on the dusky water,
A cry on the winter air,
As from the pit abysmal
Rises a soul's despair.
Patrick MacGill
met de stoute en roekelooze daden van krachtmenschen, o.a. in het lied van den Noordewind ‘Boreas’, waar we deze sterke strofe ontmoeten: The ringed and sworded buccaneers,
They blessed me in the siren breeze,
I lured the Vikings wild and rude
Across the icy northern seas.
And then I laughed their faith to scorn,
And swept their laden argosies.
Daarentegen is ‘My Dream Girl’ één en al muziek, waarin de regels voortmijmeren als zachtvallende nocturne-akkoorden, als droomkarveelen glijdend door een zilverblauwen nacht, waarin de zee bevloerd is met de diamanten banen van etherisch maangeglans. Behalve de verhalen van tegenspoed en druk, van ellende en wanhoop, dronkenschap en ruzie, vindt men er ook van zielegrootheid en zelfopoffering; zoo die Albert De Lacy, vervallen Londensche swell, die aan lager wal is geraakt en óók aan de spoorbaan werkt. Door op het laatste oogenblik een koevoet welke tusschen een rail zit geklemd er | |
[pagina 86]
| |
uit te wringen, redt hij den aanstormenden trein, maar wordt zelf verpletterd. Niettegenstaande zijn dronkenschap en zijn verval is hij gentleman gebleven. Zooals reeds hier en daar is te verstaan gegeven, is ook McGills natuurgevoel sterk ontwikkeld, wat vooral blijkt uit gedichten als ‘Roaming’, ‘The Pines’, ‘The Long Road’, The Waters, ‘The Valley’. Ziehier een coupletje van ‘Fate’ dat in ‘workmanship’ aan Tennyson doet denken: The cloudrack o'er the heaven flies,
The wild wind whistles on the lake,
The drooping branches in the brake
Mourn for the pale blue butterflies.
In zijn laatste gedicht, aan ‘L'Envoi’ voorafgaande, zegt de dichter dat hij op zijn eigenzinnige manier de zangen van een ruw hart heeft geuit en dat hij intusschen wacht op den ‘poet coming, the singer of later on’. Toch hoopt tegen het eind van zijn gedicht: Perchance that you will discover
Under the rugged art
The voice of the nature lover,
The song of the singer's heart.
Ik voor mij meen dat wij die hoop mogen bevestigen; dat we hier te doen hebben met een jongen man van zeer veel gevoel en zeer veel talent, en dat de ‘singer of later on’ zeer veel zal te danken hebben aan dezen kloeken, genialen voorganger. EDWARD B. KOSTER. |
|